Met Best Kept Secret vorige week en Down the Rabbit Hole deze week is het festivalseizoen echt begonnen. Robbert Meijntjes zoekt nog steeds op iedere poster naar de naam van zijn held.
Ian Fraser (Lemmy) Kilmister overleed in 2015 aan kanker. De iconische frontman zou in december 71 zijn geworden en momenteel ongetwijfeld werken aan zijn nieuwste plaat of zich klaarmaken voor de zoveelste tour. Op de zomerfestival-affiches prijkt een zwart gat, met links en rechts namen die er binnenkort ook niet meer zullen staan.
Het is een treurig gegeven; deze artiesten met iconische status vallen bij bosjes, worden getroffen door ziekte of zijn bezig met hun afscheidstour. Wat komt ervoor terug? En zijn diezelfde festivals zonder de legenden nog wel de moeite van het bezoeken waard? Ik ben er nog niet over uit. Ik mis vooral de man die mij van jongs af aan richting gaf.
Razend scheermes
Motörhead heb ik vierentwintig keer kunnen zien. Lemmy heb ik drie keer mogen ontmoeten. Het zijn stuk voor stuk herinneringen die me hebben gevormd. Een jeugd zonder een stabiele basis betekende dat ik mijn heil elders moest zoeken. Lemmy en Motörhead waren hierin leidend. Met zijn muziek, zijn doortastende denkwijze en inspirerende interviews, hield Lemmy Kilmister me weg van meer destructieve vormen van ontsnapping. En met mij vele anderen.
Na zijn overlijden sprak Metallica over het verlies van hun grootste invloed. Zijn uitvaart werd via YouTube door miljoenen fans live bekeken. In Nederland sloegen bandleden van o.a. Death Alley, Heideroosjes, Delain, Peter Pan Speedrock, Dool en Birth of Joy de handen ineen voor Lemmy Lives; een meerdaagse tour waarin deze muzikanten Motörhead-nummers voor uitverkochte zalen ten gehore brachten. Emoties vierden hoogtij.
Meer dan een drugsgebruikende, vrouwverslindende frontman, was Lemmy een poëet. Zijn teksten scherp als scheermessen. Onderwerpen als corruptie, kindermisbruik en prostitutie werden niet gemeden. Zijn songs dropen van integriteit en rake hooks, een kwaliteit die Lemmy zich eigen maakte na het bestuderen van ABBA- en Beatlessongs. Verzot op absurde Britse humor zoals Monty Python en Tommy Cooper, stond Lemmy tevens bekend om zijn bizarre pranks en verheffend gezelschap. Een welbelezen, scherpzinnig sjabloon voor generaties aan kunstenaars, musici en fans, die zichzelf en zijn status nooit te serieus nam. De wicked uncle, die je met enkele doeltreffende woorden weer op je voeten kreeg. ‘Do as you would be done by’, was zijn credo. Geloof in jezelf, doe wat je hoort te doen en wees eerlijk. Een simpel motto in de ingewikkelde jeugd van een moderne adolescent.
Op audiëntie bij Jezus
De eerste keer dat ik Lemmy ontmoette, was in 2008. Motörhead speelde hun tiende show in het Tilburgse 013. Samen met mijn beste maat Arjan waren we vroeg op locatie en op een missie.
De bewondering voor de persoon en ‘de boodschap’ van de band maakten dat we Lemmy wilden ontmoeten. Lemmy Kilmister was onze Jezus.
Verkleumd stonden we urenlang op post voor de artiesteningang. Het was ijskoud, hartje november en ik was mijn handschoenen vergeten. Natte sneeuw viel uit de hemel. We hadden een fles Jack Daniels gekocht, een geschenk voor Lemmy. Het betrof een speciale editie in een metalen koker, ingepakt en al, nog net niet met een bedankbriefje erbij. Na wat een eeuwigheid leek te duren, met bevroren handen, een lege maag en twee opgerookte pakjes Marlboro Reds, zagen we een deur opengaan. De kenmerkende Lag-Explorer-gitaar van Motörhead-gitarist Phil Campbell verscheen door de poort, gevolgd door zijn roadie Roger De Souza. Met een peuk in zijn mond en een doekje in de hand begon de Braziliaan, gekleed in niet meer dan een T-shirt en een Bermudabroek, nauwkeurig het instrument te poetsen. We stapten eropaf.
‘A present for Lemmy?’ vroeg hij. ‘Dat is vriendelijk. Zal ik het hem geven?’ Na aandringen opdat wij dit graag zelf wilden doen, zou Roger proberen ene Dan op te sporen; Lemmy’s personal assistent. Als we hier over een uur terug zouden zijn, zou hij ons meenemen. ‘Go and get drunk, and I’ll see you guys in a bit. I promise’. Een uur later was er geen Dan, anderhalf uur later ook niet. Bijna twee uur later kwam hij haastig de hoek om. Het was een chaotische middag, verklaarde hij. Pers, soundchecks en vertraging. Maar we mochten mee. Mijn hart begon te racen. Voor Lemmy’s deur wist ik niet wat te zeggen, denken of doen. De vragen die ik van tevoren had voorbereid waren onvindbaar in mijn hoofd. Allerlei idiote gedachten begonnen door mijn kop te vliegen. Wat als Lemmy er geen zin in heeft? Wat als Lemmy tegenvalt? Wat als Lemmy toch een eikel is? Wat als Lemmy mij een eikel vindt?
Literair geliquideerd
De deur ging open. We moesten het kort houden. Met een sigaret in zijn hand wuifde Lemmy ons welkom vanaf zijn stoel in de hoek van de ruimte. Achter hem de befaamde One-Armed-Bandit, en op de aangelegen tafel opengeslagen boeken en een asbak. We overhandigden hem ons cadeau. ‘Ah, a bottle of Jack Daniels,’ zei hij terloops. ‘Many thanks, lads!’ We spraken over de huidige tour, de nieuwste plaat en boeken. Het was allemaal gezapig totdat Lemmy mijn voorliefde voor klassieke literatuur zoals Faust en Hamlet de grond inboorde.
‘Oh, you’re into that stuff, are you?’, snauwde hij. ‘Books filled with words no one would ever use in everyday life.’ Hij verklaarde dat hij als schoolgaande jongen verplicht werd om Shakespeare te lezen. Het werd hem door zijn strot geduwd en hij ‘hated it ever since.’ Ik had het verpest. Ik voelde me een prutser, een pretentieuze sul en een stumper. Ik kon wel door de grond zakken.
Lemmy zag het. Hij keek me diep aan, wiebelde wat in zijn stoel en boog voorover. Toen zei hij kalm: ‘Als je echt geïnteresseerd bent in human misery, dan raad ik je aan Dickens te lezen. Salinger is ook opbeurend.’ Hij lachte goedaardig en gaf me een tik op mijn schouder.
Game of Thrones & Tolkien
Een paar jaar later, in Zwolle, verliep het stukken beter. Na afloop van het concert mochten mijn maat, dezelfde Arjan, en ik bij hem de kleedkamer in. Lemmy zat ontspannen in een stoel. Met de bovenste knopen van zijn broek geopend en zijn overhemd er losjes overheen, rookte hij een Marlboro terwijl hij luisterde naar jaren ’50 rock-‘n-roll, uit een werkelijk piepklein radiootje. Het was vertederend om te zien. De eeuwige soldaat, bijkomend van zijn zoveelste veldslag.
Ik vraag me nu af of zijn toenemende klachten in dat jaar zijn begonnen. De man was al jaren diabeet en had een te hoge bloeddruk. Niet veel later volgden er meerdere medische aanslagen, waaronder hematomen, ademhalingsproblemen en een hartoperatie. Desondanks was Lemmy zachtmoedig en monter in zijn ontvangst; ‘Hello chaps! How are you today?’ Er waren geen extra stoelen. Ik zakte naast hem door mijn hurken om niet te hoeven blijven staan. De show was prima verlopen, maar het publiek was wat tam, concludeerde hij. Mijn maat gaf een compliment over het spel van gitarist Phil Campbell, wat Lemmy verrassend vond, aangezien Phil de gehele dag niets anders had gedaan dan zijn maag eruit kotsen vanwege een griepvirus. Hij zou het aan hem doorgeven.
Het werd amicaal in de kleedkamer en de toekijkende beveiliging werd weggestuurd. Lemmy las op dat moment een deel uit de boekenreeks van Game of Thrones. Hij vroeg of ik het gelezen had. Ik moest bekennen van niet. Het maakte niet uit; ‘I think it’s fantastic!,’ zei hij en legde gedreven uit hoe groots het was. Hij vergeleek het met de werken van Tolkien, die ik wel had gelezen.
Na een half uur was er alleen nog tijd voor een foto en handtekening. Ik vroeg hem mijn arm te signeren, zodat ik er een tatoeage van kon laten maken. Hij keek me aan. ‘Are you sure?’ zei hij met droge stem en de kenmerkende opgetrokken wenkbrauw. Dat was ik. Met stift schreef hij schouderophalend zijn handtekening op mijn arm. Hij vroeg of ik een stuk papier bij me had. Dat had ik niet. Hij schreeuwde de naam van een roadie die direct kwam aangehobbeld. ‘Have you got a piece of paper?’ ‘Paper?’ vroeg deze. ‘Yes, PAPER! To write on!’ Lemmy schreef erop en gaf het aan me. Indien ik besloot de tatoeage toch ergens anders te willen zetten, had ik nu een voorbeeld voor de artiest, verklaarde hij. Hij pakte me met twee handen beet bij het afscheid.
One more fucking time
De laatste keer dat ik Lemmy sprak was in Bergen, Noorwegen, in 2012. De ochtend na het concert volgde ik de geruchten naar het Radisson Blu Royal Hotel. Daar hoefde ik niet lang te wachten. Met mijn backpack op mijn rug, stapte ik de hotellobby binnen en daar stond Lemmy. de best geklede rocker ooit, met zijn customized cowboylaarzen, zwarte overhemd en typerende hoed, in gesprek met een fan. Hij werd bewaakt door zijn (nieuwe) personal assistent die mij scherp in de gaten hield.
Lemmy wenkte me dichterbij, terwijl hij stapels LP’s van de eerdergenoemde fan signeerde. Na een paar minuten had hij alle tijd. Hij zag er oud uit. Vermoeid en opgeblazen. Dit laatste, zou later blijken, door een allergie voor bosbessen. Zelfs goden hebben een achilleshiel. De show van de vorige dag verliep zeker niet vlekkeloos en ik vroeg hem hoe dat kwam. Hij mompelde nog meer dan anders, waardoor ik maar de helft kon verstaan. Pas een paar minuten in het gesprek besefte ik dat Lemmy geen tanden had. Geshockeerd en tegelijk mijn best doend om bij de les te blijven, besefte ik dat Lemmy normaliter een kunstgebit in had, wie weet al jaren. Ik probeerde hem auditief te ontcijferen.
Ik liep met hem mee naar zijn zwarte taxi. Het weer was stralend, een unicum in Noorwegen, grapte hij. Bij de Mercedes stond zijn assistent gereed en opende het portier als een lakei voor zijn koning, maar met de blik van een mantelzorger. Voordat Lemmy moeizaam de wagen instapte keek hij op en zocht mijn blik. Hij zwaaide een tijdje, riep iets wat ik niet verstond, en lachte. Weldra verdween de wagen uit het zicht. Het was de laatste keer dat ik hem zou ontmoeten.
Zwart gat
Vandaag, ongeveer anderhalf na zijn dood, aan het begin van de festivalzomer, is het besef neergedaald dat het echt voorbij is. De wijsheid, de Britse humor, de doortastendheid van zijn karakter, maar vooral het onvermoeibaar uitbrengen van kwalitatief hoogstaande nieuwe muziek en decibeltergende live shows. Dat zwarte gat op de affiches van menig festival overheerst en ik betrap mezelf erop dat ik nog steeds aan het zoeken ben naar op welke dag en tijd Motörhead de bühne zal betreden. Desondanks is niet alles verloren en vergeten we de legende van Lemmy Kilmister zeker niet. Festivals als Download, Sweden Rock en Glastonbury hebben mainstage-podia naar hem vernoemd. ‘The Lemmy’ (Jack Daniels & Coca Cola) is wereldwijd in de betere bars te bestellen. Op de Hollywood Sunset Strip is er een life-size bronzen Lemmy-standbeeld neergezet, recht voor de ingang van zijn favoriete bar: de Rainbow Bar & Grill.
Lemmy Kilmister, geboren op kerstavond 1945, was meer dan een halve eeuw onverslaanbaar. Hij was roadie voor Jimi Hendrix, zag The Beatles in Liverpool voor hun doorbraak, maakte deel uit van The Rockin’ Vicars, Sam Gopal, Opal Butterfly én Hawkwind en eindigde met de 40 jaar lang doormarcheerde moordmachine Motörhead. Hij beïnvloedde de punk en gaf de geboorte aan heavy metal. Maar bovenal was hij een goed mens. Deze zomer zal zijn nageslacht de podia betreden en met trots zijn vuur laten branden. Voor mij is dat, besef ik nu, dé manier om hem te vieren. Of zoals Monty Python het verkondigde: ‘Let us, like Him, hold up one shoe and let the other be upon our foot.’