De zwakte van een man, dat is wat haar drijft. Zij zet haar klauwen in de zwakste prooien en trekt ze mee de duisternis in. Kansloos zijn ze. Maar ze vragen erom. Een kort verhaal van Werner de Valk.
Ze had nooit gedacht dat het voor echte problemen zou zorgen. Een hoog libido was voor een vrouw iets goeds. Enkel bij mannen werd het echt vervelend, die waren pervers, dat waren de seksverslaafden, zij niet. Eerst dacht ze dat het een onschuldige uitlaatklep was, de ontslagen die er dankzij haar vielen. Het was een plezante bijkomstigheid dat ze opgewonden werd van het sippe gezicht van een man die net van haar te horen had gekregen dat hij nieuw werk moest gaan zoeken. Die opwinding was een extraatje, meer niet.
Eric, de manager, doet voor haar open. Ze had de nodige achtergrondinformatie verzameld; een knappe nonchalante man met meer passie voor zijn eigen ideeën dan voor zijn personeel. Dat zag ze vaker binnen de ICT-wereld, waar dit type werknemer ‘warm vlees’ wordt genoemd: een resource op een stoel. Hij brengt haar naar de koffiehoek. Een man staat onhandig tegen een hoge tafel geleund, hij kijkt even op en dan snel weer naar beneden. Ze ziet een fles cola op de tafel en donkere kringen rondom zijn ogen. Ze weet: nu moet ze oppassen. De laatste tijd is Anna bang dat de mensen het kunnen zien: de zweetplekken van haar oksels en de warmte in haar kruis. Dat ze haar perverse wensen kunnen afluisteren. Toen ze gisteren na een niet eens zo zielig ontslag even naar het toilet was gegaan, zag ze rode vlekken in haar hals.Ze moet extra oppassen omdat dit een maagd is, die herkent ze meteen. Als ze hem zou ontslaan weet ze niet of ze het daarbij zou kunnen laten.
Met rust laten.
Ze probeert diep adem te halen terwijl Eric een kopje koffie voor haar inschenkt. Zodra hij klaar is wil ze meteen de koffiehoek uitlopen, maar Eric stelt haar voor aan de man met de cola.
‘Heb je gehoord waarvoor Anna komt?’ vraagt Eric.
‘Nee.’
‘Is er sinds de laatste meeting over onze bedrijfscultuur iets veranderd?’ vraagt Eric.
‘Jawel,’ zegt de man.
Ze moet het met rust laten maar ze kan het niet met rust laten. ‘Ja?’ vraagt ze. ‘Waaraan merk je dat?’Hij staart langs hen heen naar buiten, lijkt haar niet aan te durven kijken.
Ze vervolgt: ‘Je hoeft geen antwoord te geven. Het spijt me als dit een beetje rauw op je dak komt vallen, maar er zal een kleine reorganisatie plaatsvinden.’
Ze gaat iets te dicht bij hem staan.
‘Ik ben hier om naar jullie te luisteren, en vervolgens iemand te ontslaan,’ verduidelijkt ze.
Nu kijkt hij haar wel aan.
‘Ik ga met iedereen een gesprekje voeren. Morgen horen jullie wie naar huis mag,’ zegt ze. ‘Misschien jij wel.’
’s Avonds, tijdens het eten van haar eenpersoonsmaaltijd, probeert ze zichzelf te kalmeren door het gehele personeel langs te gaan. Aan werk denken maakt haar rustig. Helaas zat er niets interessants tussen. Ze stelde varianten op dezelfde vragen en kreeg de gangbare afgezaagde antwoorden terug. Twintig man passeerde die dag. Louter warm vlees: de één nog meer vervangbaar dan de ander. Maar geen van hen was geschikt. Ze pakt haar laptop, bekijkt haar aantekeningen. Hier is ze goed in, dat weet ze. Ze behoorde tot de beste van haar bedrijf – totdat de kicks die ze van die ontslagen kreeg uit de hand begonnen te lopen. Maar hoe gestructureerd ze ook door haar aantekeningen gaat, ze blijft maar aan hem denken. Aan de donkere kringen onder zijn ogen, het wegkijken, de slappe antwoorden die hij gaf.
Ze krijgt het zo warm als ze zich voorstelt hoe dat gezicht eruit zou zien als ze die magische woorden zou laten vallen. En nóg warmer als ze hem daarna zou meenemen naar haar huis, om hem op te sluiten. Ze prakt alle aardappelen plat, maar dat helpt niet. Ze moet het op een andere manier van zich afschudden. Ze doet de gordijnen dicht en gaat op de bank liggen.
Meestal helpt de porno om haar fantasieën te verdrijven, maar nu lukt het niet: zijn gezicht blijft zich opdringen. Bij haar in huis. Haar permanente slachtoffer, het chronische ontslag. Iemand die ze altijd bij zich heeft, als een hondje dat gehouden wordt om in het geniep tegen te kunnen schelden.
En met het idee dat ze ziek is, een ziekte is, komt ze klaar.
*****
‘We hebben een negen,’ zegt Rudolf.
Zijn collega’s blijven turen naar hun schermen, een enkeling kijkt op.
‘Die met dat rokje,’ verduidelijkt hij.
Hij wijst naar een blonde vrouw aan de overkant van de straat die wacht totdat ze kan oversteken. De rok is van leer, haar hakken hoog. Martin komt naast hem staan.
‘Nee man,’ zegt hij, ‘hoogstens een zes. Je moet aan je standaard werken.’
Rudolf haalt zijn schouders op.
Ze kruipen weer achter hun schermen, terug naar hun programmeercode. Hij heeft een standaard nodig, maar hij werkt met variabelen. Hij voert veranderingen door in het computersysteem, wijzigt de variabelen aan de hand van de gebruikelijke methode. Hij is geen schaap dat de kudde volgt; hij is een plukje wol dat meegaat omdat het vastzit.
Rudolf loopt naar de koelkast en pakt zijn eigen fles cola.
Eigenlijk zou hij gewoon voor een drie moeten gaan, dat is beter dan niks. Op je dertigste nog steeds niks. Maar dat zullen ze merken: zit hij daar met zo’n lelijkerd in een restaurant, komt er toevallig een collega langs, zal je net zien.
Hij kijkt op als hij zijn naam hoort, en bevriest als hij ziet wie hem heeft geroepen. Ze leunt, haar armen gekruist, tegen de deurpost.
‘Rudolf,’ zegt ze nog een keer.
Hij volgt haar, gaat tegenover haar zitten en ze is wél een negen.
‘Ik val meteen met de deur in huis,’ zegt ze. ‘Waarom zou jij hier moeten blijven werken?’
Hij wil het niet over werk hebben, hij wil het over háár hebben.
‘Het gaat niet om wat je precies doet,’ zegt ze, ‘dat kunnen anderen ook. Wat gebeurt er met de sfeer in de groep als jij er niet bent?’
‘Dat weet ik niet,’ zegt hij. ‘Ik heb het hier alleen meegemaakt als ik er zelf bij ben.’ Hij probeert te lezen wat ze opschrijft maar kan zich door de sierlijkheid van haar vingers niet focussen op de letters.
Ze legt haar pen neer. Kijkt hem aan. ‘Waarom blijf je hier?’
‘We hebben toch een gesprek?’
Ze zucht. ‘Ik bedoel: waarom blijf je hier werken?’
‘Zodat...’ zegt hij, en dan komt er iets los. Iets in haar ogen doet hem geloven dat hij een kans maakt. Hij is geen stukje wol dat nodig afgeschoren moet worden, hij is een stier die recht op zijn doel afgaat. ‘Zodat ik nu met jou kan praten en...’
‘We proberen het anders,’ onderbreekt ze hem. ‘Wie heeft hier het meest ongunstige effect op de werksfeer?’
‘Dat weet ik niet,’ zegt hij.
‘Laatste poging. Wat als ik jou laat ontslaan?’
‘Dan… dan heb ik geen baan meer.’
De volgende ochtend staat hij bij de bushalte. Trillend zwaait hij naar de ramen van het kantoor aan de overkant, waarachter mannen staan die een kwartier geleden nog zijn collega’s waren. In een flits ziet hij zichzelf ertussen staan, druk bezig met het uitdelen van cijfers aan vrouwen die hij nooit zal aanraken. Maar dat is nu niet meer nodig, want naast hem staat een negen. Een negen die hem gisteravond zomaar opbelde voor een drankje. Misschien wil ze wel met hem zoenen.
De overdracht van zijn werk was zo gepiept, net als het afscheid. Hij ging alle taken bij langs die nog op zijn naam stonden en legde helder uit wat er moest gebeuren, er waren nauwelijks vragen. Daarna schudde hij iedereen de hand. Behalve Eric, die zat in een vergadering.
Het maakt niet uit. Hij kijkt opzij: ze staat er echt. Ze kijkt terug, met een blik alsof ze iets stouts van plan is. Hij glimlacht.
Werner de Valk (hij/hem, 1988), deels opgegroeid op Ameland, is kunstenaar en schrijver. Hij bracht zijn jeugd door op Ameland, studeerde neurowetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en vervolgens Unstable Media aan de Gerrit Rietveld Academie. Zijn korte verhalen zijn verschenen in de longlist van de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd, finales van Het Rode Oor, bij de Optimist en in Tijdschrift EI.
Jesse Strikwerda is illustrator en één van de drie winnnaars van de Fiep Westendorp stimuleringsprijs 2015.