Derk Fangman gaat op pad nog voordat de zon op is, want hij houdt van de ochtend. De vierde uit een reeks van acht belevenissen die hebben plaatsgevonden terwijl jij lag te dromen.
Ik was te laat gaan slapen en te vroeg weer opgestaan. De wekker op mijn telefoon ging af, de metalige vrouwenstem zei: 'Het is tijd om op te staan, het is vier uur en dertig minuten. Het is tijd om op te staan, het is vier uur en-' Ik smeet de telefoon door het donker en hoorde het ding door de gang stuiteren. Ik sloot mijn ogen en rolde me wat strakker in de deken. Lonkte je bed ’s avonds maar zoals het ’s ochtends doet. Weer die stem, vanuit de gang: 'Het is tijd om op te staan, het is vier uur en eenendertig minuten. Het is-'
Ik ging niet douchen, dat zou nergens op slaan. In de vensterbank vond ik een geopend flesje met een laagje bier. Ik maakte een kommetje van mijn hand en goot het schrale bier erin. Smeerde het in mijn haar. Dat was stukken beter.
Ik had honger maar at niet. In plaats daarvan dronk ik koffie en rookte ik vier sigaretten.
Buiten op straat was het donker. Voor me liepen twee jongens. De een had een rooie jas van Helly Hansen, de ander gympen met klittenband. De linker frommelde een pakje sigaretten uit zijn zak. Een van de sigaretten viel op de grond. Ze liepen gewoon door.
De rechter: je laat er eentje vallen.
De linker: Ik rook niet van straat.
Bij de hoek gingen ze naar links, ik ging naar rechts, onder het tunneltje door, langs het hotel met de lichtjes.
Beeld: Mirte Slaats
In de straat van de discotheek zag ik al van een afstandje dat ik er niet in ging komen, de uitsmijter schudde met zijn hoofd. Ik probeerde het toch. Voor de ingang waren dranghekken slingerend opgesteld, maar er waren geen mensen, toch moest ik door die slinger, en de hele slinger lang keek de uitsmijter me aan en schudde hij met zijn hoofd.
- Je bent te laat.
- Ik ben vroeg.
- Je komt er niet meer in.
Ik nam een kipcorn uit de automaat en slenterde door de stad. Op de hoek was een café waar nog licht was, de deur gesloten, ik klopte op het glas. Een jongen met lange armen en krulhaar deed open. Ik groette hem en vroeg of ik nog naar binnen mocht.
- Vooruit, zei hij. En daarna: ik werk hier toch niet.
De jongen die er wel werkte was Japans en hij heette Yoshi, of tenminste zo noemden ze hem, de jongen met de lange armen en het meisje aan de bar. Yoshi keek me even aan en toen ging hij weer door met het schoonmaken van de bar, met een poetsdoek, en ik kon niet nalaten te denken: 'wax on, wax off. Yoshi san.' De jongen met de lange armen stelde zich voor als Koster en dat kwam niet omdat hij zo heette maar omdat hij het was, koster. Van een kleine kerk in de stad. Zijn vader was vroeger ook koster. Het meisje heette Ellen en ik gaf haar een hand en ze zei: je stinkt naar bier.
Koster vroeg of ik iets te drinken wilde en ik zei ja maar toen zei Yoshi iets in het Japans en toen zei Koster dat het al laat was, dat ik naar huis moest, dat ik de volgende dag terug kon komen. Ik knikte en ik zwaaide naar het meisje. Bij de deur gaf ik Koster een hand. Ik zei: later pater.
Ik liep terug naar huis, naar Oost, stak de rivier over, daarachter de huizen, de daken. En terwijl ik liep zag ik de wolken die niet bewogen, de streep licht boven de daken die langzaam groter werd, en ik dacht: 'soms, als je heel vroeg wakker wordt, is het net alsof je de enige bent op aarde die niet slaapt.'
Dat is bijna nooit waar.