Een bekend gevoel voor velen: vastzitten op een feestje waar je niet wilt zijn. De vrouw in dit verhaal zoekt naar manieren om zichzelf en haar gebroken hart staande te houden in het nachtelijk gewoel.
Ik steek een sigaret op en plet het restant van de vorige onder mijn zool. De peuk bungelt tussen mijn vingers terwijl mijn voet shufflebewegingen maakt op het ritme van de gedempte Duitse housemuziek. Door het grote, half beslagen raam tegenover me zie ik mensen dansen en met elkaar praten. Een jongen giet bier naast zijn mond en wrijft met zijn mouw zijn wang droog. Hij kijkt om zich heen, lijkt tevreden te zijn dat niemand - voor zover hij weet - hem heeft gezien.
Ik til mijn voet op en staar naar de vermorzelde bruingele filter op de gebarsten tegels. Misschien voelt het beter als er vier naast elkaar zouden liggen, of acht. Of zestien. Ik ben misselijk en voel me licht in mijn hoofd, hoop dat er niemand naast me komt zitten. Toch blik ik steeds op naar de balkondeur om te zien of er misschien vrienden naar buiten komen die me kunnen redden van mezelf.
In de tijd dat de tweede sigaret opbrandt vraag ik me af of je hoogtevrees kan hebben als je blind bent, of hamsters links- of rechtspotig zijn, of ik het aan zou kunnen om in een kleine, hechte gemeente te wonen, en of ik nog steeds claustrofobisch ben in een lift als ik er seks in zou hebben. Dan glipt mijn aandacht weer naar wat zich binnen afspeelt. Naar de knoop in mijn maag, die ik voor me zie als een zwarte krakeling. Ik heb het gevoel dat ik aan het vallen ben, en dat er niets is om die val te breken.
Iedere keer leid ik mezelf af met het woord dat ik sinds mijn kindertijd gebruik op momenten van paniek. Zandkoekjes. Zandkoekjes stellen zelfs nog meer gerust dan de rondheid van het getal acht. Ik zie een vergeelde keukenweegschaal. Ik voel met mijn vingers hoe ik boter en suiker meng. Herhaaldelijk uitstrooien van meel op een houten tafel. Een heimelijke hap uit het rauwe deeg. De verroeste vormpjes van sterren, kerstbomen en uitgerekte zwanen. Precies hetzelfde stel ik me voor als ik 's nachts per ongeluk aan het universum denk, of aan de dood. Zestien zandkoekjes. Vierenzestig als het ernstig is.
Door het raam in de deur zie ik haar lange donkere krullen schommelen als ze met haar hand door haar haar gaat. Het valt alle verkeerde kanten op. Een naar amandelolie ruikende jungle onder de ballonnen en verjaardagsvlaggen. Normaal gesproken zou ik de wildste lokken achter haar oren schuiven en met beide handen de hele bos naar achteren gooien zodat ik haar gezicht goed kan zien.
‘Hé, jij bent die chick met die lekkere aura!’
Op dit moment tonen alleen het puntje van haar neus en de donkerrood gestifte lippen zich. De hele avond al lacht ze luid en overdreven en ik voel me beledigd. Ik vraag me af of de danslerares ook door haar haar heeft gewoeld, die paar keer. Een paar keer was het maar, zei ze. Hoeveel is een paar keer precies? Hoe vaak zien twee mensen elkaar gemiddeld voordat ze overgaan tot intieme handelingen zoals met elkaars haar spelen, letters schrijven op een naakte rug, of het zachtjes bijten in een neus? Ik pin mijn blik weer vast op de grond, op het groeiende aantal filters op de grond.
Pas als ik twee nette veterschoenen op me af zie lopen besef ik dat de balkondeur al open- en dichtgeklapt moet zijn. Ik probeer me te focussen op de rest van het lijf dat bij de Van Bommels hoort en ik denk zijn blauwe ogen, getrimde baard en zelfingenomen houding te herkennen. Zeker weet ik het pas als hij met onaangestoken peuk in zijn mond bralt: ‘Hé, jij bent die chick met die lekkere aura!’
Nu stapt hij over de lange picknickbank zodat hij met gespreide benen tegenover me zit. Ik voel me nog meer gevangen dan binnen tussen de mensen.
‘Waar blijf je? Iedereen wil dat je binnen je moves laat zien.’
Ik heb geen energie voor een gevat antwoord en glimlach zuinig.
‘Jij hebt echt een prachtige levenshouding,’ zegt hij, terwijl hij naar mijn tieten kijkt. Hij praat veel en lang, vindt het heerlijk om zichzelf te horen spreken. Elk aangeschoten woord dat hij met vertraging over zijn lippen weet te krijgen, druipt van de ironie. Ondertussen durf ik weer naar de balkondeur te kijken, en naar wie zich daarachter bevindt.
Ik wacht bewuster dan ik ooit heb gedaan.
De krakeling binnen in me zet zich steeds verder uit, tot ik het gevoel krijg te moeten kotsen.
Als bij een Amerikaanse worstelwedstrijd die al gefixt is, wacht ik op mijn verlies. Ik weet dat het niet vanwege technisch overwicht zal zijn, maar dat ik volledig gevloerd ga worden. Beide schouders op de mat, touché. Op de een of andere manier krijg ik het beeld van haar sterke kleine lijf in een roze worstelpakje niet uit mijn hoofd. In de touwen van de ring, klaar om te springen. Mezelf zie ik in het rood en geel van Hulk Hogan op handen en knieën overeind krabbelen terwijl mijn billen onflatteus onder het fluorescerende spandexbroekje uitfloepen zoals Unoxworsten tijdens de laatste happen uit hun broodjes stulpen. Om mijn hoofd zit een bandana geknoopt die scheef zit en drijfnat is van het zweet. Het was al oneerlijk voordat het begon.
Inmiddels is Floris van Bommel vertrokken, en ik wacht. Nieuwe rokers wandelen uit en in, en ik wacht. Ik wacht bewuster dan ik ooit heb gedaan. Bewuster dan bij de tandarts, bewuster dan op Schiphol. Als zij uiteindelijk met een schuldige gezichtsuitdrukking naar buiten stapt, neem ik een laatste hijs van een sigaret.
‘Laten we praten.’ Het klinkt smekend. Haar op elkaar geperste lippen, de waterige ogen.
Ik blaas de rook uit, weet niet of ik de zestien heb gehaald.
Ik neem haar hoofd in mijn handen en druk een zachte kus op haar mond. De Uber staat naast ons te ronken. Wanneer onze lippen elkaar loslaten, draait ze zich om zonder me aan te kijken en stapt in de auto. Mijn handen sla ik vermoeid voor mijn gezicht. Ik voel de zoute mix van onze tranen, wrijf mijn palmen droog aan de panty waarin ik tijdens ons gesprek kleine gaatjes heb gepulkt. Als ik me omdraai zie ik eerst mijn fiets tegen een boom, daarna de tweede verdieping waar het feest nog gaande is. De fiets of het feest.
Op handen en knieën beweeg ik me naar de tafel en trek mezelf in een ruk overeind.
Ik dans op de koffietafel, om mijn hoofd bungelen gouden heliumballonnen. Ik wil hier niet zijn, maar weet niet waar dan wel. Alles wat ik weet is dat het feest niet voorbij mag zijn. Zolang ik dans en drink, is het feest gaande. Iedereen is te veel met zichzelf bezig om me op te merken. Totdat ik een stap te ver naar achteren zet en achterover op de grond val. Het blik pils glipt uit mijn handen, rolt tussen iemands voeten door. Mijn rug doet zeer, ik kreun en blijf even liggen. De vloer plakt en ruikt naar verschaald bier. Een paar mensen staan geschrokken over me heen gebogen – waaronder zij, in worstelkleding. Ze kijkt bezorgd. Maar ik heb haar toch zelf in de Uber zien stappen? Vlug keer ik me op mijn buik, als een pannenkoek die geflipt wordt. Op handen en knieën beweeg ik me naar de tafel en trek mezelf in een ruk overeind.
‘Ik ben oké!’, roep ik.
De krakeling is niet ontploft, maar ook niet gekrompen. Met mijn handen maak ik een tada-gebaar in de lucht en trek daarbij een sliert LED-lichtjes omlaag. Ik wil mijn excuses aanbieden, maar om me heen wordt luid geklapt en gejoeld. De lichtjes drapeer ik als een boa om mijn schouders en ik maak een kleine buiging.
Buiten bind ik vier ballonnen aan mijn stuur voordat ik naar huis fiets. Mijn handen heb ik stevig om de rubberen handvaten. In mijn hoofd kneed ik boter, meel en suiker samen. Een peuk hangt schuin uit mijn mond, als bij een cowboy. De rook cirkelt omhoog naar de ballonnen die meedeinen in de wind. Ze houden me overeind. Ze trekken me vooruit.
Lisa Rooijackers (1994) komt uit Gemert en woont in Amsterdam. Ze studeerde Nederlands aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Haar gedichten en essays verschenen onder andere in Kluger Hans, Tijdschrift Ei, DW B, Extaze en De Internet Gids. Daarnaast componeert ze voor piano en gitaar, en treedt ze op met muzikale poëzie onder de projectnaam ‘half woord’.
Ka-Tjun Hau is beeldredacteur bij Hard//hoofd, fotograaf en kunstscout.