Rolstoelen en sigaretten, is er meer te beleven in een revalidatiecentrum? In de columnreeks “De Revalidanten” neemt Tiare van Paridon ons mee in haar angsten en ontdekkingen als revalidant. Ze beschrijft vijf weken lang haar groeiende gewaarwording van een weigerachtig lichaam en wat het betekent om buiten de veilige muren van het centrum een fysieke beperking te hebben. Deze week deel I: over het niet durven vertellen aan vrienden.
“Waar blijf je nou?” roept Seppe ongeduldig.
Ragfijne regendruppels dansen als muggen om hem heen in het licht van de lantaarnpaal.
Ik sta stil een paar meter verderop en kijk omhoog naar het grote gele gebouw. Rond dit tijdstip is het er akelig stil. Overdag gebeurt er van alles: Mensen die worden opgehaald en afgezet met speciaal vervoer. Revalidanten gaan samen met het zorgpersoneel een blokje om in het Vondelpark hierachter of zitten urenlang in hun rolstoel voor de ingang in de zon terwijl de asbak naast hen overstroomt van de sigaretten.
In contrast met het haastige verkeer lijken zij extra stil te zitten, gevangen in de omhulsels van hun weigerachtige lichamen. Het beeld roept veel vragen bij me op: Wat brengt die mensen daar? Hoe ziet een dag in een revalidatiecentrum eruit? En hoe haal je het beste uit je lichaam met één enkel been of spieren die nooit meer volledig zullen herstellen?
Alleen op de eerste vraag heb ik een antwoord nu ik binnenkort zelf zal gaan revalideren. Dat heb ik tot nu toe aan niemand durven vertellen. Zelfs aan mijn beste vriend Seppe niet. Hij gelooft dat ik een rugblessure heb. En tot voor kort wist ik zelf eigenlijk ook niet beter.
In contrast met het haastige verkeer lijken zij extra stil te zitten, gevangen in de omhulsels van hun weigerachtige lichamen.
“Hier ga ik de komende maanden revalideren,” zeg ik zachtjes. Onmiddellijk heb ik spijt dat ik dit onderwerp heb opgebracht.
Seppe doet een paar stappen terug in mijn richting, hij kijkt naar mij en dan omhoog.
Aarzelend leest hij de neonletters op de voorgevel van het gebouw. “Reade.”
Seppe kijkt me een beetje verward aan. “Dat is toch voor oude mensen? Of ongevallen?”
“Voor oude mensen, ongevallen, chronisch zieken en mensen met neurologische aandoeningen, aangeboren of niet.” Vanmiddag nog heb ik hun website bekeken, ik ken de beschrijving bijna uit mijn hoofd.
“Dus wat ga jij hier doen?” Zijn ogen scannen mijn lichaam af.
“Dat vertel ik je zo wel.” Ik probeer het een beetje voor me uit te schuiven.
“Gezond?” zucht ik. “Wat is dat…”
Verregend stappen we de kroeg binnen. Seppe kiest een tafel uit op een kleine verhoging, ik bestel twee bier en stop bij de trap. Ik weet niet hoe ik met twee bier de trap op moet lopen dus zet ik de volle glazen op de bovenste tree. Ik breng mijzelf met mijn armen aan de leuningen omhoog en pak het bier bovenaan weer op.
“Alsjeblieft.” Ik ga naast hem zitten aan de ronde tafel.
Hij neemt een slok en vraagt: “Waarom ga je naar een revalidatiecentrum?”
Ik neem ook een slok en staar hem aan. Druppels water verzamelen zich in de punten van zijn zwarte haren, worden zwaar en druipen op tafel.
“Ben je nog gezond?”
“Gezond?” zucht ik. “Wat is dat…”
“Geen tijd voor filosofie nu. Ben je nog gezond?” vraagt hij opnieuw.
De deur van het café slaat open en een koude windvlaag bereikt onze tafel. Door de tocht voel ik dat mijn handen zijn begonnen met zweten. Waarom vind ik het zo moeilijk om anderen over mijn ziektediagnose te vertellen? Het lukt me niet om de woorden uit te spreken.
“Hangt er echt vanaf wat je onder gezond verstaat.”
Ik ad mijn bier leeg en sla het glas op tafel.
“Nog eentje?”