Het is de dinsdagochtend na het pinksterweekend als ik mijn collega’s ontmoet op Schiphol Airport. We gaan een conferentie over kunstonderwijs bezoeken in Tallinn, de hoofdstad van Estland. Het is vroeg, we staan met een groepje van acht vrouwen in de rij met onze rolkoffertjes. Iedereen heeft er zin in, ook al is iedereen moe.
Al snel gaat het over wie we thuis achterlaten en wie er nu voor de kinderen zorgt. Collega S. vraagt of ik ook kinderen heb, ik antwoord ‘nee’, en daarmee is de kous af. Hoe oud ze zijn, welke hobby’s ze hebben, of ze op hun vader lijken of niet: na een uur in de rij staan weet ik alles over mijn collega’s kroost. E. is een paar jaar jonger dan de rest, ik schat haar mijn leeftijd. Haar wordt ook de vraag gesteld of ze kinderen heeft, waarop ze met haar hand over haar buik strijkt en vertelt dat de rest hun kinderen dan misschien thuis heeft gelaten, maar dat ze haar dochtertje gewoon meeneemt naar Tallinn. Over een maand of vijf wordt ze geboren. Ze bloost en straalt, en ik besef dat ik me in een gezelschap bevind waarin ik de enige ben die op geen enkele manier een moeder is.
Er wordt uitgekeken naar borrels, eindelijk rustig een nacht doorslapen, wat tijd voor henzelf. Als we geland zijn en de telefoons van flight mode af gaan, blijkt ons vliegtuig gevolgd te zijn door menig kroost: ze ontvangen berichten als: ‘Nu ben je vlakbij Stockholm!’, en ‘Wat maak je een mooi krulletje voordat je landt!’. De kinderen volgen hun ouders nauwlettend, zitten kennelijk twee uur lang te kijken naar een stipje op een kaart dat over Europa wiebelt, en waar hun moeder in zit. Met het schaamrood op de kaken vertelt collega R. dat ze andersom ook weleens haar dochter volgt, met ‘Find my iPhone’. ‘Maar alleen als het ’s avonds laat is en ik echt geen idee heb waar ze uithangt, hoor.’
Ik was verrast door hun betrokkenheid, dat ze kennelijk onthouden hadden dat ik vandaag naar Estland zou vliegen.
Het mag geen verrassing zijn dat niemand die ik kende mijn vlucht volgde. Vroeger vond ik het een raar gevoel als niemand wist waar ik me op een bepaald moment bevond, maar inmiddels voelt dat als vrijheid. Mijn ouders wensten me om een uur of 14.00, toen ik al lang en breed geland was, een goede reis. Ik was verrast door hun betrokkenheid, dat ze kennelijk onthouden hadden dat ik vandaag naar Estland zou vliegen.
Als een kleine kudde wandelen we door de stad op onze vrije middag voor de conferentie begint. Bij de Russisch-orthodoxe kathedraal kopen we souvenirs: poppetjes en spelletjes en vrolijke boekenleggers (‘ze is een echte boekenwurm sinds ze in groep zeven zit’). Ik kies een houten plaatje van Maria met kind voor mijn moeder, die dol is op dit soort beelden.
We hobbelen verder over de kasseien. Collega R. bleef nog wat langer in het hotel en appt me waar we zijn. Ik deel mijn locatie met haar zodat ze ons kan opzoeken, stel het delen in op een uur lang. Na een half uur is ze er nog niet, ik zie mijn wiebelende blauwe stipje over de kaart in Google Maps schuiven. En ik vermoed dat ze voorlopig niet gaat aansluiten, omdat ze eindelijk even voor niemand vindbaar is.
Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.
Bjorn Gort is een illustrator uit Oosterhout die altijd op zoek is naar nieuwe perspectieven. Hij speelt met de vormen van de werkelijkheid en gebruikt zijn lijnenspel om zijn blik op de realiteit weer te geven.