De oranje zon hangt laag in de lucht, die al dagen de kleur heeft van een rijpe perzik.
Het is veel te warm voor midden november. Op de parkeerplaats deden we onze jassen uit en nu banjeren we in onze wollen truien over het strand, onze sneakers knarsend over de honderden scheermesjes die daarop liggen uitgezaaid.
'Kijk, het huisje van een zee-egel,' zegt W. Tussen zijn vingers houdt hij een halfrond wit karkasje. We rapen nog meer schelpen. Ik vind een Amerikaanse boormossel, oesters en een gevlochten fuikhoren, en stop alles in mijn tas voor mijn verzameling.
Zouden de historici van de toekomst ooit de verhalen lezen van mensen die de beslissing om voor een stijgende zeespiegel te vluchten, maakten op een romantische middag, met 17 graden in midden november, schelpen rapend op het strand?
'Nijmegen is ook wel een leuke plek.' W. is even stil en kijkt mijmerend voor zich uit. We staan hand in hand, uitkijkend over de grauwe zee. Links aan de horizon steken de gedaanten van witte schoorstenen af tegen de pastelkleurige lucht. 'Of Arnhem,' voeg ik toe.
We lopen verder fantaserend terug naar een bescheiden strandtent, waar mensen met hun hoofd opgeheven naar de herfstzon zitten, hun honden kwispelend over het terras, voor hen op de tafels halflege glazen bier met stilliggend, lobbig schuim.
Aan mijn hart trekt iets van vaag verdriet (ik kan niet geloven dat het zover is gekomen).
Nadat we groentekrokketten op brood en cola hebben besteld, haalt W. zijn telefoon tevoorschijn om door Funda te scrollen. Ik leun naar voren om mee te kijken en slaak een kreet bij het zien van een groen boothuis op de Veluwe.
W: 'Ja leuk, maar ligt dit boven NAP?’ Ik probeer de kaart met de blauwe vlek als toekomstig ondergelopen gebied voor de geest te halen. 'Weet ik niet eigenlijk, vast wel,’ antwoord ik. ‘Ze zouden op die huizensites een nieuwe functie moeten toevoegen, zodat je op NAP kunt filteren.’ Ik zeg het met een mild genoegen (wat spannend dat het zover is gekomen), maar aan mijn hart trekt iets van vaag verdriet (ik kan niet geloven dat het zover is gekomen).
We rijden terug voor het donker wordt. De mooie route, langs reusachtige ronde gashouders en slierten aan roestbruine cargo wagons. Aan de reflectie op de ramen van de negentiende-eeuwse bakstenen fabrieken zie ik dat de lucht inmiddels nog dieper roze kleurt.
'Hoe snel wil je weg uit de stad?' vraag ik zo luchtig mogelijk, om mijn opwinding te verbergen. 'Hmm… nouja, we kunnen eerst een tussenoplossing zoeken in de buurt van Amsterdam, zolang we er werken,’ antwoordt W. ‘De grote uitstroom is toch niet binnen 10 jaar.’
De enorme windmolens langs de kant van de weg zwaaien ons traag tegemoet.
Zit ik in een film? Ik draai aan de radioknopjes in de hoop dit surrealistische gesprek met iets kalmerends als zaterdagmiddagjazz of seventies softrock bij te zetten, maar ik blijk niets meer te kunnen vangen dan een sliert aan ruisende stemmen en hoge piepjes. Dan hoor ik de schelpen rinkelen in mijn tas, hoopvol en aards. Ik zit niet in een film.
Achter ons puffen de fabrieksschoorstenen onvermoeibaar door. De enorme windmolens langs de kant van de weg zwaaien ons traag tegemoet. ‘Ik vind windmolens geruststellend,’ vertel ik W. Hij kijkt vluchtig uit het zijraam en zegt: ‘Ze zijn inderdaad wel mooi, maar zo omineus.’
Ik weeg zijn woorden en zie flitsen van de middag - de rare warmte, de roze lucht, een zee-egel karkas, een boothuis boven de zeespiegel, en trage, rustgevende windmolens. ‘Wel mooi, maar zo omineus.’ Precies als onze toekomst.

Aisha Mansaray (zij/haar, 1988) studeerde Engelse taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Is o.a. columnist van Hard//hoofd en OneWorld, en hoopt ooit zo goed te worden als Amerikaans schrijfster Vivian Gornick.

Anna June (1994) is een illustrator uit Leiden en werkt voor verschillende opdrachtgevers. Haar tekeningen gaan vaak over ‘hoe mensen doen’, dieren, identiteit en ongemak. Ze is oprichter van het Leidse makerscollectief ROEM, een stichting die jonge makers ondersteunt en samenbrengt.