Juist in een tijd waarin gezondheid als een individuele verplichting wordt gezien, dwingt een pandemie ons om over onze lichamelijkheid na te denken, merkt Rijk Kistemaker. En over die van de ander. Een pleidooi voor barmhartigheid naar de lichamen van vreemden.
Nu de pandemie ons continu dwingt om over onze eigen lichamelijkheid na te denken, lijkt er een sociale kortsluiting te ontstaan. We worden massaal recalcitrant van de mogelijke, plotselinge ongehoorzaamheid van ons eigen lichaam. We proberen die ongehoorzaamheid te bezweren, te bewijzen dat we te belichaamd, te individueel zijn om op een grafiek of in een willekeurige hoeveelheid dagcijfers thuis te horen, zij het door langs de snelweg met een pil op in elkaars klappertandende mond te ademen of door in de supermarkt naar de maskerlozen te sissen.
Het wordt moeilijker om het lichaam van de ander uit te sluiten. We zijn plots verbonden aan mensen waar we normaal (helaas) niet naar omkijken en dat blijkt spannend, vooral als ze geen mondkapje dragen en zich niet aan de voorschriften houden. We zien het mondkapje als teken van solidariteit, juist omdat onze gezondheid verder steeds meer een kwestie van individuele verantwoordelijkheid lijkt te zijn. Strak categoriseren helpt misschien even om spanning en verwarring te sussen en de ander op afstand te houden. Het lichaam van de ander gerubriceerd: wel besmet of niet besmet, met of zonder mondkapje, gehoorzaam of ongehoorzaam.
De duale denkwijze die de crisis ons ingeboezemd heeft, werkt de afstand in de hand die we juist moeten overbruggen nu we niet lichamelijk kunnen samenkomen. Veranderlijke maatregelen vormen splijtzwammen waar men tegengestelde meningen op kan projecteren. Maar de angst voor het verlies van ons lichaam delen we allemaal. Juist nu het koud wordt, is het belangrijk om barmhartig op te treden naar de lichamen van vreemdelingen. Of lichamen die je vreemd toeschijnen. Die zich meer of minder aan de voorschriften houden. Lichamen die geen veilig huis hebben om in te wonen en daarom opgelucht zijn in de winkel of het park. Lichamen die verwikkeld zijn in allerlei meer of minder zichtbare medische complicaties.
Juist nu het koud wordt, is het belangrijk om barmhartig op te treden naar de lichamen van vreemdelingen
Laat het lichaam van de ander niet uit angst of woede vervallen tot slechts een gevaar, een verzameling in winterjas gehulde ergernissen of een maskerloze zak vlees die wegzakt in een zee van RIVM-cijfers. Sta stil bij je eigen kwetsbaarheid en steek een barmhartige hand uit naar de kwetsbaarheid van een ander, ook als je die niet kunt zien.
In de supermarkt zie ik de rollende ogen en kwade blikken die de enkele maskerlozen als paria moeten aanduiden. Zodra ik zelf op het punt sta te zuchten, denk ik aan Paul B. Preciado. In zijn column ‘Moving Bodies’ beschrijft hij een verscheidenheid aan mogelijke manieren van belichaming: mensen die hun lichamen zien als kastjes vol organen, mensen met geïmplanteerde mechanismen die hun harten doen kloppen, mensen die andere, kleinere lichamen in zich dragen, mensen wiens lichamen hen buitenstaanders maken, mensen die hun lichamen zien als tijdbommen die op elk moment kunnen exploderen.
Ieders lichaam strekt zich mijlenver uit, is verstrengeld met elk ander en is in zekere zin ook de voorwaarde voor het bestaan van het andere lichaam. Dat laat deze crisis als geen ander zien. Ik probeer mijn eigen vrees voor besmetting en de raadselachtige ander niet te laten kristalliseren tot misantropie en tegelijkertijd niet toe te geven aan de kortdurende dopamine-kick van recalcitrantie. Nu we omkijken naar elk lijf om te zien of het wel of niet een masker draagt, kunnen we ook iets verder spieken om te zien wat het ambigue, ondeelbare lichaam van de ander ons te vertellen heeft en hoe het samenhangt met ons eigen lichaam. Een nieuwe nieuwsgierigheid die tot meer empathie kan leiden.
Beeld: mario via Flickr