Kasper stopte in de naam van de Goede Week met zichzelf druk maken.
Eigenlijk heb ik het toch maar mooi voor elkaar. Ik leef in een welvarend land, verkeer in redelijke gezondheid, heb veel lieve vrienden, een fantastische dochter en een aardige verzameling platen. Bovendien heb ik bescheiden ambities; een groots en meeslepend leven hoeft van mij niet zo nodig en rijk of beroemd worden lijkt me teveel gedoe. Je zou dus zeggen dat ik in een constante staat van tevredenheid moet verkeren, maar het tegendeel is waar. Over de kleinste dingen kan ik me druk maken. En waar ik me dan vooral druk om maak is dat ik me over die dingen druk maak, als ik iets niet uit kan staan dan is dat het dat wel.
Daar moest nou maar eens verandering in komen. Veertig dagen lang zou ik proberen volledig zen te leven en om de uitdaging compleet te maken, ging ik mij niet verdiepen in de vele methodes die daar in de menselijke geschiedenis toe ontwikkeld zijn maar het volledig naar eigen inzicht doen. Het lijkt er zowaar op dat het is gelukt, al werd het me niet altijd even makkelijk gemaakt.
De eerste dag loopt alles op rolletjes tot vijf voor half twee 's middags. Dan betreed ik het postdepot om mijn zakken te verversen. Na twee minuten loop ik naar buiten en kijk naar de fiets die er niet meer staat. Wat er nog wel staat is de mogelijkheid dat ik hem op slot heb gezet en dit allemaal niet gebeurd is. Het universum heeft zich in tweeën gesplitst - zoals dat om de haverklap gebeurt - en ik bevind mij domweg in de verkeerde parallel. Ik roep een paar keer ‘kut’, omdat de collega’s om mij heen dat vast verwachten. De vloek resoneert nauwelijks door mijn hoofd. Het was maar een fiets, een hele goeie en dure weliswaar, maar geen voertuig van de ziel. De post kan ook met een karretje gebracht worden.
Natuurlijk duurt de werkdag een stuk langer, aangezien deze methode niet in mijn systeem zit. Het karretje rijdt er constant – terwijl ik mij over de brievenbussen ontferm - zonder mij vandoor, tot drie keer toe op een nippertje na een kettingbotsing veroorzakend.
Als het werk dan eindelijk klaar is moet ik naar mijn dochters school, voor een tienminutengesprek met haar juf. Tijd om mij thuis om te kleden is er niet meer, dan maar de schoolprestaties bespreken in een oranje jas. En het wordt dus met de tram. Ik wil inchecken, maar mijn saldo blijkt ontoereikend. Gezagsgetrouw stap ik weer uit. Er blijken zich weinig oplaadpunten in deze buurt te bevinden, pas na een klein kwartier dolen ben ik weer terug op de halte. Ditmaal is er geen tram te bekennen. Ik zal de juf moeten bellen om het allemaal uit te leggen. Ik pak mijn telefoon, die op dat moment uitvalt. Ik open mijn mond om ‘verdomme’ te zeggen, maar in plaats daarvan hoor ik ‘verdraaid nog aan toe’, alsof ik door een bijzondere ingeving getroffen ben. Enkele medewachtenden draaien hun hoofd naar de verlichte postbode.
Mocht er binnen tien minuten een tram komen, dan zal ik op z’n minst tien minuten te laat komen op het tienminutengesprek. Als ik vanaf deze halte naar huis loop ben ik daar hoogstens vijf minuten eerder en kan ik inpluggen om in de resterende vijf minuten het tienminutengesprek telefonisch te voeren. Een beetje doorlopen is dan wel vereist.
Halverwege mijn route word ik aangesproken door een bloedmooi, verveeld kijkend meisje. Ze vraagt of ik een vuurtje heb. Beheerst pak ik een aansteker uit mijn broekzak en hou ‘m haar voor.
‘Even m’n peuken pakken hoor,’ mompelt ze en ze knielt neer voor haar beige tasje. Ze vist er met een haast uitdagende traagheid twee glossy’s, een scheermesje, enkele oogpotloden en wat maandverband uit. Dan houdt ze een gekreukte Marlboro Menthol omhoog. Met mijn lam wordende arm wil ik de aansteker activeren, maar met een schurend geluid draai ik het wieltje stuk.
Nauwelijks buiten adem stop ik thuisgekomen de telefoon in de oplader. Terwijl de toon overgaat loop ik naar de spiegel om te zien of ik er net zo vredig uitzie als dat ik me voel. Mijn gezicht blijkt onder de groene pukkels te zitten. Merkwaardig, want die zaten er vanmorgen nog niet.
Gelukkig is deze dag alweer bijna ten einde, ik moet alleen nog wat te eten bedenken en dan staat er een ontmoeting met een potentiële nieuwe levenspartner op de agenda. Terwijl ik op de voicemail van de juf vertel over de gestolen fiets, de zoektocht naar een oplaadpunt en het meisje met het volle tasje, bedenk ik met een grijns dat – met nog negenendertig dagen voor de boeg - het noodlot mij meteen wil laten zien wie hier de baas zal zijn. Zo makkelijk geef ik mij niet gewonnen. Ik zet een pot kruidenthee en struin het internet af naar het meest bewerkelijke recept dat ik maar kan vinden.