De stad schept ruimte voor verlangen en vormt tegelijkertijd het kader dat onze verlangens begrenst en beperkt. Die paradox loopt als rode draad door de voorstelling Matglazen Vensters, een coproductie van toneelgezelschap Dood Paard en Adelheid+Zina.
De stad, die steeds maar in ontwikkeling is, heeft de personages in Matglazen Vensters door haar grillige aard zowel hun woonplek als hun uitzicht ontnomen. Doeze en Tacita zijn vanuit het centrum, een huis aan een stinkende gracht, naar een buitenwijk verhuisd. Door hun woningcorporatie worden ze steeds meer naar de rand van de stad verschoven. Nu kijken ze uit op beton, terwijl Doeze werkt aan een boek dat Groots dromen over open wonen zal heten. Tacita vult haar dagen met het maken van sculpturen en verlangen.
Tacita
Ik verlang ernaar dat er ruimte is
Open ruimte waarin iets kan gebeuren
Waar alles zou kunnen gebeuren
Een wereld die er nu nog niet is
Alles in beweging, alles veranderlijk
Tacita verlangt het hele stuk door; naar ruimte, naar hoogte, naar een plek om wortel te schieten en van weg te gaan. Ze verlangt naar een thuis en ze verlangt naar iets anders, iets groters dat ze in woorden probeert te vangen. Het is niet moeilijk om je tot haar te verhouden, we weten allemaal hoe het is om te verlangen.
‘Een mens kan niet ophouden met verlangen, dan zou hij ophouden te bestaan’, zei psychoanalyticus Jacques Lacan ooit. De mens spreekt omdat de mens verlangt en zo definieert de mens zichzelf, maar de taal kan onze verlangens nooit volledig vatten en zo blijven we spreken, verlangen en onszelf proberen te definiëren.
De eerste keer dat ik vanuit Almere in Utrecht kwam zat ik achterin de auto bij mijn ouders. Ik was elf en we waren verdwaald in de binnenstad. Mijn vader reed vloekend langs de singel, terwijl in mij een verlangen werd geboren naar een stad die anders was dan de groeikern waarin ik opgroeide. In Almere was alles recht, in onze wijk leken alle huizen op elkaar. Mijn ouders hielden van het groen, de tuin en de ruimte die zij er vonden. Maar zoals zo veel kinderen zocht ik een tegenbeweging. Opgegroeid in een jonge stad verlangde ik naar een stad met geschiedenis, waar de huizen die ik zou bewonen al talloze bewoners voor mij hadden gekend.
We verlangen nooit naar waar we ons op dat moment bevinden. We verlangen naar meer, naar anders, naar de toekomst of naar vroeger. Nooit naar het hier en nooit naar het nu. Waarschijnlijk is dit hoe vooruitgang werkt: we verlangen naar iets anders dan wat onze voorgangers hebben gedaan. We verlangen naar beter of meer en zo beginnen we met bouwen en vernieuwen.
Mijn eerste kamer in Utrecht was klein, in een arbeidershuisje, in een buitenwijk. Zes en een halve vierkante meter, een klein raam en zwarte schimmel die gretig het witte behang veroverde. Niet het bruisende centrum waar ik van droomde. Het kon beter, groter en mooier.
Verlangen kan zich grofweg op twee manieren uiten: in beweging of in stilstand. We kunnen onze verlangens najagen, als jonge dieren, wild en springend. Of we blijven stilstaan en wachten tot ons iets overkomt, verlamd door onze verlangens. Bang om ze te vervullen en te ontdekken dat er altijd iets zal ontbreken.
Ik besloot te bewegen en van mijn arbeiderskamertje verhuisde ik naar een leegstandbeheerwoning. Het was niet het centrum, niet oud en niet mooi, maar er was ruimte. Soms las ik over het plan waar mijn woning deel van uitmaakte, een plan dat te maken had met vernieuwing en gentrificatie. Door studenten en kunstenaars in tijdelijke woningen te plaatsen zou ook deze buurt uiteindelijk hip, begerenswaardig en onbetaalbaar worden. Zo geschiedde en ik voelde hoe niet mijn verlangens mij in beweging brachten, maar de dwingende stad, met haar plannen.
Doeze
Over wonen, schrijf ik, maar eigenlijk heb ik het over denken, over hoe we kunnen leven.
In de stad verlang ik continu. Ik verlang naar huizen waar ik langsfiets en naar de levens die ik er zou kunnen leven. Maar waar de stad ruimte voor verlangens schept, vormt ze ook het kader dat mijn verlangens beperkt en ze zo in stand houdt.
Nu is the place to be
Utopia is now, is where we live
Zegt Beau, de zoon van Doeze die uiteindelijk het stuk en het stel in beweging zet. Het hier en nu is de natuurlijke vijand van het verlangen; het is het enige moment waar we niet naar verlangen. Hoe overweldigender het hier en nu, hoe groter de kans dat we onze verlangens vergeten. Het theater, het hier en nu van een voorstelling, sleept je weg uit de stad, uit het hier en nu waarin je je bevindt en wisselt dit in voor een rol als toeschouwer, gijzelt je even met handelingen en taal. Ik denk dat theater het medicijn tegen het verlangen is. In het theater verlang ik niet.
Dit essay kwam tot stand in samenwerking met toneelgezelschap Dood Paard. De voorstelling Matglazen Vensters, een samenwerking van Dood Paard met Adelheid+Zina ging op 27 maart 2018 in première bij Frascati in Amsterdam. Klik hier voor meer informatie en speeldata.