De vakantie is een ideaal moment voor lichte vormen van tienerrebellie: niet mee in de gondel en met je hoofd uit het tentje naast de caravan sigaretten roken. Maar de jaren glijden weg, en als je een decennium 'Interrailen' op je c.v. hebt staan, blijk je comfort ineens ook te kunnen waarderen. Rutger wordt langzaam ouder, of misschien wel gewoon volwassen: "Eigenlijk wilde ik dat het liefste, met haar in een stacaravan bij het strand. Met rust en overzicht."
Mijn broertje en ik hebben ieder onze eigen reeks fotoalbums. Hierin plakte mijn moeder met veel zorg een selectie van plaatjes, waarbij ze korte en langere biografische teksten schreef. In boek 2 (1987, ik was anderhalf) staat bijvoorbeeld: “Soms doe je of je papa bent en ga je weg om te werken, of hoor ik je praten tegen je dieren zoals wij tegen jou praten.” Maar naarmate de jaren vorderden en mijn verzet tegen mijn ouders langzaam groeide, nam haar toewijding gestaag af. De teksten werden steeds korter. Op de laatste foto van het laatste boek ben ik zestien en poseer ik met een vriend. Mijn moeder heeft erbij geschreven: “Geen idee wie dit is.”
In hetzelfde boek vind ik nog een symbolisch beeld. Ik zit op een plein in Venetië aan de voet van een fontein in een reisgids te lezen. De foto is van een afstand genomen en mijn figuur is met pen omcirkeld, zo klein ben ik tussen alle andere mensen. In de tekst voel ik mijn moeders pijn: “In de middag wilde je alleen op stap. Dat vonden we goed, je bent oud en wijs genoeg.”
Tijdens het proces van volwassenwording heeft iedereen zijn eigen manier om los te komen van de ouderlijke zorg. Sommigen lopen weg van huis, anderen kiezen voor klein puberaal protest en weer anderen nemen eenvoudigweg een aantal huishoudelijke taken op zich. Ik streed echter niet alleen tegen de macht van mijn ouders, maar tegen een hele levensstijl waar zij symbool voor stonden. Hun kantoorbanen, hun bridgeclub, hun boterhammen met hagelslag, het saaie dorp waar we woonden en onze campingvakanties vormden voor mij het angstbeeld van een leven vol clichés en burgerlijkheid, vol stilstand en gebrek aan avontuur. Allemaal zaken waar mijn favoriete cabaretiers en schrijvers zich tegen verzetten, en ik volgde hun voorbeeld.
Onafhankelijkheidsoorlog
Het was geen toeval dat ik me in Venetië voor het eerst losworstelde. De zomer was het ideale slagveld voor onze felle onafhankelijkheidsoorlog. Tijdens de jaarlijkse vakantie kwamen al mijn ergernissen samen, maar ontstonden er ook ontsnappingsmogelijkheden. Ik weet nog goed hoe bevrijd ik me voelde toen ik die middag alleen door de drijvende stad struinde. Ook al zag ik anderhalf uur later de rest van mijn familie vrolijk zwaaiend in een gondel voorbijvaren.
Die avond lag ik op mijn rug in mijn koepeltentje met mijn hoofd naar buiten sigaretten te roken. Ik mocht van mijn ouders niet in de stacaravan slapen omdat ik vaak laat thuis kwam en was dus verbannen naar een tentje. Duizelig van de nicotine staarde ik naar de sterren en haatte de wereld. Vanaf nu zou ik alles anders gaan doen. Nooit meer met mijn ouders op vakantie. Nooit meer naar een camping.
Afgelopen juli was dit tien jaar geleden. Ik kon tevreden terugkijken: ik had geen kantoorbaan en had al die tijd alleen tijdens muziekfestivals in een tentje geslapen. Mijn leven leek in niets op dat van mijn ouders, en ze waren er nog trots op ook. Toch kon ik mijn angst voor burgerlijkheid nog niet van me afschudden.
Ik was officieel te oud voor alle kortingen
Mijn leven was onvermijdelijk serieuzer geworden. Ik studeerde niet meer, betaalde belasting en had voor het eerst sinds lange tijd een vaste vriendin. Vorig jaar was ik met mijn beste vrienden op onze laatste Interrail-reis geweest. Hiermee hadden we symbolisch onze jeugd afgesloten; nu was ik officieel te oud voor alle kortingen. Volgens de wereld kon ik nu alles helemaal zelf betalen. Al deze elementen brachten de opstandige, bange puber in me naar boven. Hoe kon ik ouder worden zonder in mijn ouders te veranderen? Het voelde als een belangrijk moment, een cruciale zomervakantie, waarbij ik tijdens de laatste slag alsnog mijn langdurige strijd kon verliezen.
Illustratie: Charlotte Peys
Mijn vriendin en ik besloten in een impuls om naar Lissabon te gaan. In het vliegtuig keken we de intens sentimentele familiefilm We Bought A Zoo, en ik grapte tegen haar dat de papieren kotszakjes bij de dvd geleverd werden. We ergerden ons aan de drukke kinderen in de stoelen om ons heen en gniffelden om hun gespannen ouders die tegen elkaar sisten en snauwden. Wij hoorden niet bij hen.
Soep met vissenogen
De eerste dagen ontweken we de gebaande paden en maakten we het onszelf soms ongelofelijk moeilijk. We wilden verdwalen door onbekende buurten om op onontdekte schatten te stuiten, maar kregen vooral zware benen. We ontweken de toeristische attracties, maar werden achtervolgd door de authentieke, in elke toeristengids aangeprezen tram 28. We aten alleen in restaurants die geen Engelse kaart hadden en bestelden per ongeluk soep met vissenogen. Tijdens een dagje op het strand zeiden we tegen elkaar dat dit best fijn was, maar dat we er niet aan moesten denken om het een week achter elkaar te doen. Zo verpestten we langzaam onze eigen vakantie.
Het dieptepunt van deze geforceerde avontuurlijkheid vond plaats op de zesde dag. Ik had via WhatsApp een aantal Lissabon-tips van een vriendin gekregen, waaronder “leuke restaurantjes aan het water, onder de 25 april-brug”. We keken op de kaart en besloten erheen te lopen, door de onbekende wijken Sao Bento en Santos. We schatten dat het zo’n twee uur zou duren. Een mooie tocht.
Het was niet cliché en heel avontuurlijk. Maar het was ook verschrikkelijk kut.
Na vier uur lopen was de brug niet veel dichterbij gekomen. We liepen zwijgend langs een drukke autoweg, de rustige, saaie wijkjes ver achter ons. Maar we hielden vol, negeerden voorbijkomende bussen of acceptabele alternatieve restaurants. Na een aantal omzwervingen bereikten we om half elf ’s avonds eindelijk de boulevard. Het bleek een verschrikkelijke plek te zijn, waar mannen op stelten je hun dure restaurants in probeerden te lokken. Uitgehongerd namen we plaats aan een tafel naast een Portugees gezin met krijsende kinderen, die zo nu en dan overstemd werden door het helse kabaal van de trein op de brug boven ons hoofd. Het was niet cliché en heel avontuurlijk. Maar het was ook verschrikkelijk kut. Wat deden we onszelf aan?
Een jaar eerder, tijdens mijn laatste Interrail-reis, was ik in een soortgelijke situatie terechtgekomen. Ik had mijn minder reiservaren vrienden ervan verzekerd dat we in hostels moesten slapen, omdat ik daar op eerdere reizen veel mensen had ontmoet en dankzij tips van het personeel veel off the beaten track was gegaan. Maar de hostels die we tegenkwamen in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië waren duur, vies en bleken soms zelfs niet te bestaan.
Ons hostel in Bologna lag een paar kilometer buiten de stad. Na betaling liepen we met onze wollen dekens langs de gore badkamer naar onze kale kamer, die we ongetwijfeld met een paar snurkende Japanners zouden delen. We namen verslagen plaats op onze bedden, als pas gearriveerde gevangenen, en keken elkaar veelbetekenend aan. Zonder iets te zeggen pakte een van mijn vrienden zijn iPhone (een door mij verboden hulpmiddel), zocht een goedkoop pension op en boekte het. Het was maar een paar euro duurder. We kregen ons geld terug van de hostelreceptie, namen de bus terug het stadscentrum in en toen we onze spullen neerzetten in de schone, mooie kamer met eigen badkamer, werden we overspoeld door het geluk van de Goede Beslissing. Waarom hadden we dit niet eerder gedaan?
Het was een echte overgangsvakantie, twijfelend tussen twee werelden.
Mijn vriendin en ik hielden onszelf ook voor de gek. We probeerden anders dan onze ouders te zijn, het cliché en de burgerlijkheid te omzeilen. Maar in onze drang naar avontuur negeerden we wat we eigenlijk wilden. Het was een echte overgangsvakantie, twijfelend tussen twee werelden. We hadden nog niet genoeg geld om in een hotel te slapen of een auto te huren, maar wel voor een bed and breakfast en een sushirestaurant. We dronken twee flessen wijn bij het eten, maar sloegen het nachtleven over. Zelfs in ons uiterlijk zag je de twijfel tussen twee werelden terug: zij zeulde een mooie reiskoffer op wieltjes mee, maar droeg ook een backpack op haar rug, terwijl ik mijn rolkoffertje met een paar ritsbewegingen kon omtoveren tot hippe rugzak.
Een tandem in de duinen
Na de brug-ervaring waren we steeds meer op onze reisgids gaan vertrouwen. Soms vroeg ik zelfs iemand de weg. Na een week zei ze: “Ik heb geen zin meer om in een stad te zijn. Zullen we kijken of we ergens in de natuur kunnen zijn. Bijvoorbeeld op een camping?” Ik slikte en begon toen langzaam te knikken. Eigenlijk wilde ik dat het liefste, met haar in een stacaravan bij het strand. Met rust en overzicht.
Je werpt jezelf als een boemerang zo ver mogelijk weg van alles wat je kent, om uiteindelijk weer op dezelfde plek terug te komen. Toch is het niet zo simpel. Mijn puberstrijd was niet onzinnig en had me daadwerkelijk een eigenzinnige levensinstelling opgeleverd. De angst voor stilstand had me echter zo verblind, dat ik ook vocht wanneer dat niet nodig was. Het werd een strijd tegen symbolen, en daarmee tegen mezelf. Avontuur moet in je hoofd zitten, dan maakt het niet uit of je op een tandem door de duinen fietst, of in een bruisende club in Brooklyn staat. Nou goed, een tandem blijft verschrikkelijk, maar u begrijpt mijn punt.
De camping was vol. Uiteindelijk kwamen we terecht in een pension in het mooie, relatief onbekende kustplaatsje Odeceixe. We raakten zelfs bevriend met een ander stel, twee Canadezen met wie we een liefde voor Louis CK en Bon Iver deelden. Toen ik tijdens ons eerste etentje bekende me best ongemakkelijk te voelen over deze volwassen situatie, lachte iedereen opgelucht, omdat ze hetzelfde dachten. We gingen elke dag naar het strand. Het was absoluut niet saai. En ik kwam eindelijk tot rust.
-
Dit stuk verschijnt vandaag ook in nrc next.
Rutger Lemm is schrijver, grappenmaker en scenarist. In 2015 verscheen zijn debuut, 'Een grootse mislukking'. Hij is een van de oprichters van Hard//hoofd.
Charlotte Peys is cultuurwetenschapper en illustrator en woont en werkt in Gent (België). Haar werk is steeds gebaseerd op observatie en onderzoek. Ze illustreert om te onthouden, te verzamelen, te vertellen, te ordenen en te onderzoeken.