Yomi Hitijahubessy (36) woont in Amsterdam en werkt voor Free Press Unlimited, een organisatie die persvrijheid stimuleert. Buiten werk zet ze zich in voor allerlei initiatieven, waaronder tot voor kort voor Zwart onder Oranje, een project van Stichting Nusantara Amsterdam dat gesprekken faciliteert over de gedeelde geschiedenis van alle voormalig en hedendaagse koloniën van Nederland. Die gedeelde geschiedenis ligt Yomi nauw aan het hart: haar vader is Moluks, haar moeder is geboren op Curaçao met roots op Bonaire. Ik sprak haar in 2018 twee keer. De eerste keer was in juli, aan de vooravond van een reis naar Indonesië, waarbij ze haar familie op de Molukken voor het eerst zal ontmoeten en de as van haar vader wil uitstrooien op zijn geboortegrond. Bij ons tweede gesprek is de reis achter de rug. Wat deed deze reis met haar? Hoe ervaart zij haar Molukse en Caribische roots? En hoe kijkt zij naar de manier waarop gesprekken over het koloniale verleden in Nederland gevoerd worden?
Yomi, je staat op het punt om een belangrijke reis te gaan maken. Niet alleen ga je zelf voor het eerst naar Indonesië en de Molukken, waar je vader vandaan komt, maar je wil ook zijn as meenemen. Hoe voelt dat?
‘Het is ontzettend spannend! Vooral omdat iedereen in mijn familie er ook een mening over heeft. Ik krijg van alle kanten op het hart gedrukt: dit moet je doen, hier moet je heen, en alsjeblieft, schoffeer niemand! Dat snap ik, maar aan de andere kant: het is mijn zoektocht, naar mijn roots. Ik wil wel graag het gevoel houden dat ik het op mijn manier doe. Iets anders wat mijn ooms en tantes steeds tegen me zeggen is: je gaat naar huis. Zelf weet ik dat nog niet zo zeker, dat ik me daar echt thuis ga voelen. Maar ik moet het gewoon over me heen laten komen.’
Je moeder komt uit Curaçao, je vader van de Molukken. In hoeverre was jullie afkomst een onderwerp van gesprek binnen het gezin?
‘Mijn ouders vonden het heel belangrijk dat ik wist wat mijn afkomst is. Impliciet hebben ze me allebei bepaalde gewoonten en gebruiken meegegeven, maar mijn vader zei het soms ook expliciet: Jij bent Moluks. Daar moet je trots op zijn. Laat niemand je achternaam verkeerd spellen want voor je het weet heet je Bessy.’
‘Mijn moeder sprak er minder over. Wat me van haar altijd bij zal blijven is wat ze tijdens mijn middelbareschooltijd zei: Yomi, je bent een zwarte vrouw, dus je moet dubbel zo hard werken. Daarin benadrukte ze geen culturele afkomst, maar wel dat mijn Curaçaose, Bonairiaanse en Molukse wortels betekenden dat ik mezelf extra moest bewijzen. Mijn ouders waren zich daar sterk van bewust en hun keuzes hebben mij beïnvloed. Zo waren mijn ouders wel trots op hun afkomst; toch heb ik thuis nooit hun moedertalen leren spreken, we spraken alleen Nederlands. Als ik die andere talen wilde leren spreken mocht dat, maar het Nederlands kwam eerst. Anders word je niet serieus genomen, zeiden ze. Die keuze begrijp ik heel goed. Het gebeurt me nu nog steeds dat mensen die ik over de telefoon heb gesproken, verbaasd zijn als ze me ontmoeten en zien hoe ik eruit zie: ‘Oh, dat had ik niet verwacht,’ zeggen ze dan. Of ik ontmoet mensen die letterlijk zeggen dat ik zo goed Nederlands spreek en dan denken dat ze me een compliment geven. Terwijl, ik ben hier geboren en getogen!’
Kun je iets vertellen over de afkomst van je ouders en hoe zij in Nederland zijn gekomen?
‘Mijn moeder kwam op haar veertiende naar Nederland. Haar familie komt uit Bonaire en haar vader was naar Curaçao vertrokken om daar te werken voor Shell, dus daar zijn zij en haar broers geboren. Ze kwam naar Nederland om te studeren aan de kweekschool, om onderwijzeres te worden. Uiteindelijk heeft ze zich in Tilburg gevestigd, waar ze veertig jaar in het basisonderwijs heeft gewerkt. Ik ben ontzettend trots op wat zij allemaal bereikt heeft, ze is zelfs benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Die onderscheiding kreeg ze voor al die jaren in het onderwijs, en ook voor hoe ze zich inzet voor mensen uit de ABCSSS-eilanden (Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, St. Eustatius en St. Maarten) in Tilburg. Er zijn niet veel initiatieven voor Caribische Nederlanders, maar zij heeft een eigen stichting opgezet, zit in allerlei werkgroepen en mengt zich ook op beleidsniveau in discussies.
‘Mijn vader is Moluks, maar hij werd geboren op Bali, waar mijn opa, een KNIL-militair, gestationeerd was. In 1951, hij was toen drie, is het gezin naar Nederland gekomen, samen met een hele grote groep Molukkers. In 2010 is hij overleden. Hij heeft zelf niet veel over zijn jeugd verteld. Hij benadrukte wel altijd dat het heel zwaar was, die eerste jaren in Nederland. Het gezin, dat toen bestond uit mijn vader, drie broers en zussen en hun ouders, werd geplaatst in Randwijk, een voormalig concentratiekamp waar veel Molukkers geplaatst werden die in die periode naar Nederland kwamen. Daar hebben ze een paar jaar gewoond en daarna verhuisden ze naar een Molukse wijk, Opheusden. Later kwamen er nog acht kinderen bij, het was een groot gezin.
‘Ik merk vaak dat er een verschil is tussen mensen die in de Molukse wijk opgroeien en daar blijven en een leven opbouwen, en mensen die daar uit trekken om te gaan studeren en werken. Mijn opa en oma en sommige andere familieleden zijn altijd in de Molukse wijk blijven wonen. Dat kan ik me heel goed voorstellen: het was een anker. Mijn vader had juist erg de behoefte om eruit te breken, hij was heel belezen en wilde veel zien en ontdekken. Toen Molukkers de mogelijkheid kregen om de Nederlandse nationaliteit te krijgen, heeft hij die kans gelijk aangegrepen. Hij vond dat heel belangrijk, om hier te kunnen studeren en werken. Maar hij voelde als oudste zoon van zo’n groot gezin ook een gigantische verantwoordelijkheid naar zijn ouders en broers en zussen toe. Als we toen ik klein was bij opa en oma op bezoek gingen, was hij bijvoorbeeld altijd bezig ze te helpen met belastingen en andere praktische dingen.
‘Allebei mijn ouders vonden het heel belangrijk om te benadrukken dat zij zich Nederlander voelden, en dat ik dat ook was. Ze hebben er vol voor gekozen en wilden mij alle kansen bieden. Maar – en dat is mijn ervaring – dat zij mij die kansen gaven, kon natuurlijk niet alle vooroordelen of al het racisme weghalen in de echte wereld. Ze hebben alles gedaan wat ze konden, en daar ben ik ze ontzettend dankbaar voor.’
Er zijn op het gebied van identificatie dus behoorlijke verschillen in je familie. Hadden jullie het thuis over het verleden?
‘Nee, over het verleden en over de Molukken werd niet gesproken. Dat merk ik trouwens in veel Molukse en Indische gezinnen. Ik vind dat het wel bespreekbaar zou moeten zijn. Misschien ben ik daarin wel heel Nederlands en ik realiseer me ook dat ik van de derde generatie ben. Als ik concrete dingen vroeg kreeg ik wel antwoord, maar er was altijd een gevoel van voorzichtigheid dat overheerste, een stilzwijgende overeenkomst dat veel dingen te pijnlijk waren om over te praten.
Mijn oma zei altijd: ‘Diploma, diploma, diploma.’ Dat was de tendens: studeer hard en doe je werk. Voor de rest kon ze niet zo veel zeggen tegen mij, want ze sprak weinig Nederlands en ik sprak geen Maleis. Maar met elk diploma waar ik mee aan kwam zetten, was ze heel blij.’
Voelde je oma zich thuis in Nederland, denk je?
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Ik denk dat het feit dat mijn oma nooit Nederlands heeft geleerd wel wat zegt. Tot helemaal op het einde van haar leven trouwens, toen mijn opa overleden was en ze in een verzorgingstehuis woonde, toen leerde ze toch nog een paar woordjes. Maar dat ze dat daarvóór nooit hoefde te leren, of nooit wilde leren, geeft voor mij aan dat ze zich misschien niet zo verbonden voelde met Nederland. Al durf ik dat niet met zekerheid te zeggen. Het kan net zo goed zij dat ze nooit de mogelijkheid heeft gekregen om Nederlands te leren.’
Zijn ze ooit teruggegaan? Of was er veel contact met familie daar?
‘Er was wel veel contact, zoals ik het heb begrepen. En terwijl mijn vader opgroeide, werd er ook zoveel mogelijk geld naar de Molukken gestuurd. Als je bedenkt hoe weinig geld er was, waar een groot gezin van onderhouden moest worden, dan is dat wel een duidelijke keuze.
En nu ga ik zelf dus naar mijn familie in de Molukken toe. Normaal stellen ouders je dan voor aan de familie daar, maar dat is voor mij heel anders, ik ga alleen met mijn vriend en ken die familie helemaal niet. Dat is wel spannend. Ik versta ze waarschijnlijk ook niet.’
Wat ga je precies doen op reis?
‘Mijn vader is in 2010 overleden. Voor hij stierf vroeg hij mij om zijn as mee te nemen naar de Molukken. Dus dat is wat ik ga doen… En wat ik daaraan heel spannend vind: het is een reis naar mijn vaderland, en tegelijkertijd neem ik mijn vader zelf mee. Ik ga niet met hem mee, hij gaat nu met mij mee. Het is dus tegelijkertijd een ontdekking van mijn roots, en een belofte aan mijn vader die ik ga inlossen. Ik heb dat aan hem beloofd: ik weet niet wanneer het gaat lukken, maar ik ga ervoor zorgen dat dit gaat gebeuren.’
Ruim twee maanden later spreek ik Yomi een tweede keer, de reis naar de Indonesië en de Molukken is achter de rug. Maar er is in korte tijd veel meer gebeurd. Terwijl Yomi en haar verloofde Sjoerd in Indonesië zijn, krijgen ze bericht dat haar moeder, die al langere tijd ziek was, plotseling sterk achteruit gaat. Ze keren zo snel mogelijk terug naar Nederland, maar te laat: als ze aankomen is haar moeder al overleden. Als ik Yomi en Sjoerd in september 2018 opzoek in hun huis in Amsterdam, staat de woonkamer vol verhuisdozen: ze zijn net bezig geweest om het huis van Yomi’s moeder in Tilburg leeg te halen.
Yomi, we zouden het natuurlijk hebben over je reis naar de Molukken en hoe dat is geweest. In de tussentijd overleed je moeder, en ik kan me voorstellen dat het pijnlijk is om het nu te hebben over afkomst en de band met je ouders. Toch liet je weten dat je dit gesprek graag wilde voeren.
‘Het leek me fijn om dit gesprek af te maken en om het juist te hebben over die reis naar mijn vaders geboortegrond. Ik heb vooraf wel getwijfeld of ik moest gaan, omdat het voor vertrek al slechter ging met mijn moeder. Ik heb dat ook met haar besproken, en zij vond dat ik moest gaan. Uiteindelijk ben ik heel blij dat ik het gedaan heb, al was het kort - ik was daar maar twee weken. Toen ik aankwam vond ik het in eerste instantie ongelooflijk, het was heel emotioneel, omdat ik met mijn vader daar aankwam. Ik dacht: nou pap, het is gelukt. En ik voelde me ook direct erg thuis, de aankomst had iets heel bekends. Alsof ik daar hoorde, ik kan het niet anders zeggen.’
‘Het eiland waar de familie van mijn vader woont heet Nusalaut, een heel klein Moluks eilandje, zo'n drie uur met de speedboot vanaf Ambon. Je bent er met de auto in drie uur overheen. Mijn oom was met me mee om me te begeleiden, en toen we daar aankwamen was er direct allerlei familie om me te verwelkomen. Het lastige was natuurlijk de taal, want ik spreek geen Moluks Maleis. Maar zelfs zonder taal konden we communiceren en dat dat mogelijk was, en dat ik zo opgenomen werd, was heel bijzonder. Het was als een ander thuis, waar ik nog nooit was geweest. Het huis van mijn familie werd ook zo aangekondigd: kijk, dit is ook jouw huis.’
‘Er komen op het eiland niet veel mensen van buiten, dus we vielen op, vooral mijn verloofde Sjoerd. Ikzelf viel eigenlijk niet eens zo erg op, mijn haar was iets kroeziger dan de meeste mensen daar, dat was het.’
Ben je nog nieuwe dingen te weten gekomen over je familie?
‘Verbazingwekkend veel, gezien mijn gebrekkige talenkennis! Ik had een schrift bij me, en ben gaan noteren: wie van mijn geëmigreerde familie is hier terug gekomen; wie niet? Mijn vader is als een van de weinigen nooit terug geweest. Het was daarom extra bijzonder voor de familie dat ik daar was. Als ik vragen stelde werd meteen het fotoalbum met alle foto's van de familie uit Nederland tevoorschijn gehaald, mijn familie daar voelt een enorme binding met Nederland en de familie hier, ook al is er weinig contact. Ik zag ook een foto van mezelf ertussen, van toen ik nog heel jong was! En een foto van mijn ouders, twintig jaar geleden. Die zijn dan meegenomen door andere familieleden, of, in het geval van dit album, genomen tijdens een bezoek van de broer van mijn opa aan Nederland.
'Bali zou de volgende stop op de reis zijn, maar toen overleed mijn moeder plotseling en moest ik heel snel naar huis. De as van mijn vader heb ik toen weer mee teruggenomen naar Nederland, want ik voelde heel sterk dat hij uiteindelijk op Bali uitgestrooid moest worden. Dat was lastig uit te leggen aan mijn familie op Nusalaut, maar ik was vastbesloten. Ik had het gevoel dat daarmee de cirkel rond zou zijn. Daarom is het ook heel mooi dat we later nog apart naar Bali zijn gegaan.’
‘Op een heel mooi, verlaten stuk strand hebben we zijn as dan uitgestrooid. Pas later kwam ik erachter dat dat op Bali vrij gewoon is, er wonen namelijk overwegend Hindoes daar en die doen crematies, waarbij de laatste stap een processie naar de zee is, om de as uit te strooien. Het klopte, ondanks alle omstandigheden voelde het absoluut als het juiste besluit. Ik heb dit stuk daardoor kunnen afsluiten, ondanks dat ik ontzettend aan het rouwen was om mijn moeder. In de periode vóór de reis naar Indonesië merkte ik dat ik erg bezig was met de rouw om mijn vader. Dat verdriet kwam toen heel sterk naar boven. Dat had dus lang geduurd, want hij is al in 2010 overleden. Maar die laatste stap in het loslaten, die ik had uitgesteld, heb ik dankzij deze reis wel kunnen zetten.’
Wat kwam er vooral naar boven?
‘Toen mijn vader overleed, zat ik met heel veel vragen, over wie hij was en waar hij vandaan kwam, en daar ben ik zelf dus naar op zoek gegaan. Met mijn moeder is dat anders, we deelden heel veel en ik heb veel met haar besproken, dus daar zijn geen losse eindjes meer.’
Zit je nu nog met vragen over je vader, of is er meer duidelijk geworden?
‘Wat ik graag nog zou willen weten, is hoe mijn vaders jeugd eruit zag. Zo zou ik graag met de vroegere beste vriend van mijn vader naar kamp Vught gaan, waar nog een barak te zien is. Dat is niet de plek waar mijn vaders familie zelf zat, maar ik hoop dat het een beeld geeft van het leven toen. Dus ik heb sterk de behoefte om daar met iemand naartoe te gaan die dat leven gekend heeft, en te begrijpen hoe dat eruit zag.’
‘Als je jong bent stel je je ouders nooit voor als kind; vragen over hoe hun kindertijd was komen pas later. Mijn vader vertelde terloops wel eens over waar hij is opgegroeid, in Opheusden, over de plekken waar hij heen fietste bijvoorbeeld. En ik weet dat hij het lastig had om vanuit zijn familie te gaan studeren. Vooral in de jaren '70, ten tijde van de treinkapingen en andere Molukse acties, was dat heel moeilijk. Het moet zwaar zijn geweest om daarin te balanceren, die ambities en tegelijkertijd de zorg voor de familie. Maar dat zijn allemaal puzzelstukjes die ik pas later in elkaar heb gepast.’
‘Daarnaast is het contact met de familie in de Molukken nu gelegd, en al speelde zijn jeugd zich daar niet af, het is wel de plek waar zijn familie vandaankomt. Dat betekende veel voor hem, ook al is hij nooit terug geweest. Het was altijd de bedoeling dat wij met z'n tweeën terug zouden gaan. Op een bepaalde manier is dat nu ook gebeurd.’
Jouw vader behoorde tot de tweede generatie, een generatie die veel boosheid heeft geuit over de manier waarop Molukkers behandeld werden in Nederland. Hoe stond hij daarin?
‘Ik heb me dat wel afgevraagd. Tijdens zijn studententijd was hij heel links en activistisch, hij ging naar allerlei demonstraties. Maar ik denk dat hij worstelde met die verschillende werelden. Enerzijds de pijn van thuis, maar ook een positie voor zichzelf vinden in de Nederlandse samenleving. Hij heeft bijvoorbeeld bewust de keuze gemaakt om een Nederlands paspoort aan te nemen, terwijl sommige familieleden, zoals mijn tante, dat weigerden. Voor haar zou dat voelen als buigen voor iets waar ze het niet mee eens was. Voor mijn vader was het een belangrijke stap: zichzelf positioneren als Nederlander. Er is naar mijn mening geen verkeerde keuze en mijn vader koos hiervoor.’
‘Ik heb ook wel gezien hoe eigenlijk allebei mijn ouders met die pijn van het verleden rondliepen. Ik heb mijn vader beide dingen horen zeggen, zowel de trots op zijn Nederlanderschap als de boosheid op Nederland. Dat vond ik toen ik jonger was wel verwarrend. Ik denk dat hij ook vond dat er veel onrecht was aangedaan, en ik heb hem ook wel horen zeggen: de Nederlandse overheid is ons verschuldigd. Maar met de manier waarop daar door sommige Molukkers mee om werd gegaan, was hij het niet altijd eens. Hij wilde het op een andere manier oplossen. Hoe dat is verlopen, daar weet ik niet genoeg van. Zijn beste vriend heeft in allerlei stichtingen gezeten om de positie van Molukkers te verbeteren. Mijn vader was betrokken en onderdeel van die netwerken, maar hij ging niet de barricaden op. Ik denk niet dat hij vond dat dat de oplossing was. Dat is dus zoiets waar ik geen compleet antwoord op heb.’
Hoe kijk je daar zelf naar? Moet er nog iets goedgemaakt worden?
‘Ik weet het niet zo goed. Je kunt niet ontkennen dat er veel fout is gegaan. De generatie van mijn vader en die van zijn ouders hebben een hele moeilijke tijd gehad toen ze naar Nederland kwamen. Het wringt vooral als je denkt aan de verwachtingen die niet zijn waargemaakt: zij hadden voor Nederland gevochten, dan zou er toch voor hen gezorgd worden? Aangekomen in Nederland bleek dat heel anders te liggen. Dat gevecht om acceptatie, het gevoel niet erkend te worden, dat is heel zwaar en het doet me pijn om daaraan te denken. Naar mijn mening gaat de Nederlandse overheid hier nog steeds niet goed mee om en ik weet niet of dat ooit opgelost gaat worden. Maar ik denk dat wij dat als gemeenschap op een gegeven moment niet zozeer moeten vergeten, maar wel accepteren. We moeten onthouden waar we vandaan komen en hoe we hier zijn gekomen, maar blijven vasthouden aan die pijn en woede houdt de gemeenschap ook tegen. Ik denk dat die pijn en boosheid ook worden doorgegeven, en dat dat niet helpt. Dat heb ik bij mijn vader heel sterk ervaren, dat hij daar uit probeerde te breken. Dat hij in Nederland wilde wortelen en mij de beste kansen wilde geven.’
‘Wat ik fijn vind is dat er steeds meer gesprekken worden gevoerd over het koloniaal verleden, en dat daarin ook uitwisseling plaatsvindt tussen verschillende generaties. Niet alleen binnen de afzonderlijke gemeenschappen, onder andere in de Molukse, Indische, Indonesische, Caribische en Surinaamse gemeenschappen, maar ook tússen gemeenschappen. Het project Zwart onder Oranje, waarvoor ik onder anderen evenementen coördineer en modereer, zet zich daar ook voor in. We faciliteren gesprekken met nazaten van mensen uit de voormalige en hedendaagse koloniën, "de Oost" en "de West", en leggen verbindingen tussen verschillende gemeenschappen en generaties, met veel aandacht voor het heden en de toekomst. In die gesprekken hoor je steeds nieuwe verhalen.’
‘Die pijn en woede loslaten, dat is niet makkelijk, het zit heel diep. Maar dat er steeds meer gesprekken worden gevoerd, tussen generaties, groepen en gemeenschappen, dat er toneelstukken en tentoonstellingen over worden gemaakt, dat vind ik prachtig. Dat draagt bij aan de verwerking. Ook dit is in zekere zin een rouwproces, vergelijkbaar met het rouwproces waar ik zelf in zit.’
Dit gesprek komt uit een reeks interviews die schrijvers Jason Keizer en Sarah van Binsbergen samen met fotograaf Amber Toorop afnamen tussen 2018 en 2020 met Nederlanders met Indische roots. De interviewreeks kwam tot stand met financiering van Stichting Democratie en Media.