Jaren geleden bezocht ik het Duitse Fusion Festival - een antikapitalistisch technofestival zonder geld of regels. Ik had voor de gelegenheid een blauwe hippiebroek gekocht, zo een met elastiek aan de boven- en onderkant. Fijne festivaldracht, deels omdat de wijde stof in kleermakerszit een perfect plateautje creëerde om een joint op te draaien, en deels omdat ik in die broek precies tussen de rest van het alternatieve publiek paste. Wat in het dagelijks leven uit de toon viel, was hier juist de norm. Onder al die gelijkgestemden was ik heel tevreden met mezelf.
Een van mijn festivalgenoten zag dat anders. Waar de rest in wijde en kleurrijke outfits rondliep, droeg zij een minirok, een loeistrak topje en sandaaltjes met een hak. Gewoon, omdat ze dat altijd droeg en zich daar goed in voelde. Niet die uniform geklede alto’s waren tegendraads, drong het tot me door, maar zíj was hier de rebel. (Dat ze een dwarse denker was, wist ik overigens al toen ze tijdens een schoolreisje naar Polen naast me in de bus zat en nog voordat we onderweg waren een portie paddenstoelen achter de kiezen had.)
Hier moest ik aan denken toen een maand geleden, in een pre-coroniaans leven, iedereen de mond vol had van rebellen en dwarsdenkers. In postmoderne tijden waarin alles al eens gedaan is, lijkt rebelsheid vooral een trucje dat op afroep wordt geleverd. Özcan Akyol, stralend middelpunt van de Boekenweek (die Boekenmaand werd), bestookte ‘het schrijverswereldje’ met precies dit verwijt, maar deed dat in de laatste dagen van De Wereld Draait Door: een programma dat bij uitstek het incestueuze en zelffeliciterende karakter van Hilversum (en Amsterdam) belichaamt; dat een oppervlakkige jubel-, en winnaarscultuur de wereld in heeft geholpen, zonder plaats voor nuance of zwakte, voor twijfelaars of échte dwarse denkers. Tsja, makkelijk scoren. Het was pas tegendraads geweest als Eus zijn toehoorders flink de waarheid had verteld over het programma waarin zij zaten. Want ergens tegenaan schoppen als je bij voorbaat al weet dat het publiek op jouw hand is; hoe rebels is dat?
In onze individualistische samenleving moet en wil iederéén een rebel zijn. Maar als iedereen een rebel is, is niemand het. Nu de aandachts- en klikeconomie door de quarantaine op pauze staat, wordt pijnlijk duidelijk hoe weinig waarde al dat rebelleren voor de vorm heeft (en ook dat je van obstinaat handen blijven schudden dus inderdaad corona krijgt).
Veel mensen hebben de coronacrisis al geprobeerd te duiden; net zovelen zeggen dat al die zingeving geen doel dient. Ik sluit me vanuit mijn thuisquarantaine graag aan bij wat filosoof en cabaretier Tim Fransen zegt: ‘Om de tragedie van ons leven te relativeren, moeten we vanaf een afstand naar ons leventje kijken […] en de mens bezien, met al zijn competitiedrang en ijdelheid, als een wezen dat gedoemd is te falen. Dan krijgt het leven de vorm van een komedie en kunnen we lachen om onszelf, onze gebrekkige menselijke conditie.’
Toevalligerwijs valt de coronacrisis samen met het einde van het op competitiedrang en ijdelheid gebaseerde DWDD-tijdperk. Dus of je nu volledig make-uploos door het leven gaat, alleen nog in hippiebroek en zeswekenbaard loopt of juist elke ochtend je minirok uit de kast trekt: zoek naar de dwarsheid in jezelf die zónder applaus kan. Misschien ontstaat vanuit de gedwongen introspectie dan wel een nieuw soort rebellie: een die niet langer van buitenaf wordt opgelegd, maar een die van binnenuit opborrelt zonder nog te weten tegen welk oppervlak het straks aanbotst.
Beeld: Andreas Metz via Flickr