Over het smalle trottoir langs mijn woonkamer slentert elke dag een eindeloze stoet voetgangers voorbij. Mijn blik volgt iedere passant aandachtig: vanaf het moment dat hij in het eerste kozijn verschijnt, tot het moment dat hij in het tweede kozijn afgaat. Zodra hij uit zicht is, sluit ik mijn ogen en zet in gedachten een streepje.
Vandaag telde ik zesenveertig dagjesmensen en twaalf schrikbarend expressieloze buren. Een anoniem figuur verborg zijn gezicht achter een grote bos rozen. Ik registreerde hetzelfde bloempotkapsel bij een deftige dame en een baldadig jongetje. Een duo bejaarde vriendinnen (of waren het geliefden?) steunde op een met vlaggetjes versierde rollator, terwijl een jong koppel (of was het net uit?) op minstens anderhalve meter afstand van elkaar voorbij sjokte. Vele ruggengraten met cervicaal houdingssyndroom passeerden. In de langskomende neusbruggen ontwaarde ik exponentiële curven, cumulatieve curven, onregelmatige curven, etcetera etcetera.
Waarom ik dit ziekelijke obsessieve turfwerk verricht? Ik heb wel geprobeerd om de voorbijgangers met rust te laten, maar mijn zwak voor hun simpele aanwezigheid in de wereld is te groot. Iets in mij gelooft dat ook het kleinste ouderdomswratje en nerveuze oorkrabbeltje het verdienen om gezien te worden. Plichtsgetrouw vervul ik deze taak. Al spionerend stop ik de mensen in zelfbedachte hokjes, alleen maar om vast te stellen hoe ze er nooit inpassen, hoe hun vijfvoudige fronsrimplels en aritmische armzwaaien iedere categorie doorbreken.
De stoeptegels beven. Een rennende schoolklas kondigt zich aan. ‘Hebben jullie het ook zo warm?’ roept een kinderstemmetje. ‘Ik heb het kaulo warm ja’ antwoordt het slungelige meisje dat net boven mijn vensterbank uitsteekt. Ze gluurt naar binnen, waarop de juf haar een corrigerende schouderduw geeft, maar ondertussen geniet ook zij een stiekeme sneak peek van mijn woonkamer.
Dat 'stiekeme' is het enige wat al die duizelingwekkend verschillende voorbijgangers gemeenschappelijk hebben. Stuk voor stuk draaien ze hun nek richting mijn raam, totdat ze mij terug zien staren. Nog voordat ik mijn lippen bemoedigend kan opkrullen, wenden ze hun hoofd af alsof ze zich schamen voor hun onbedwingbare nieuwsgierigheid. Een ander privacy gunnen is een reflex die blijkbaar zo diep in ons lichaam verankert ligt dat zelfs Xi Jinping er niet aan zou ontkomen, mocht hij je huis voorbij wandelen. Ik heb vrijbrief om naar buiten te kijken. Zij schenden een mensenrecht door naar binnen te kijken. Betrapt op hun sociale misdaad, poetsen ze zichzelf als schandvlekjes uit mijn vergezicht. Alleen de kat die op de container springt, boort haar flikkerende pupillen bruut mijn ziel in.
Het duister valt. De laatste schim trekt voorbij. Een glasheldere metafoor voor de vergankelijkheid van het leven. Scheel en met een brok in mijn keel denk ik: leuk dat we het recht bezitten om met rust gelaten te worden, maar juist in een anderhalvemetersamenleving is het tegenovergestelde belangrijk: het verlangen naar contact. Naar ogen die het erop wagen te blijven kleven. Die je even vasthouden, en hun belangstellende blik als een fleecedekentje naar je toewerpen. Dat gevoel van bescherming wens ik iedere gluurder.