Nu de muren van mijn appartement steeds sneller op me afkomen, ontsnap ik maar al te graag naar herinneringen aan de buitenwereld. Oeganda in februari: wat me van de tiendaagse expeditie langs de fonkelende kratermeren en vruchtbare groene heuvels het meest bijblijft, is mijn privéchauffeur Elliot. Aanvankelijk viel me weinig speciaals aan hem op. Zijn maskerachtige gezicht kwam me bij de eerste ontmoeting al bekend voor, en zijn compacte postuur dat zelfs niets meegaf als we plotseling een diepe kuil in reden, oogde slechts wat ongewoon met die grote handen eraan.
Die handen, daar was wel iets mee aan de hand. Om te beginnen was er de toewijding aan de lelijke nepvacht op het dashboard van de huurauto. Bij de kleinste onregelmatigheid van de weg schoot het pluche naar voren, waarop Elliots handen het geduldig terug schoven. Met een bemoedigende aai geboden ze het vachtje ook na de honderdste irritante val te blijven liggen. De onvoorwaardelijke zachtheid die uit zijn handen kwam, was waar de rest van Elliot naar leek te snakken.
Zolang hij in de Toyota zat, omringde het blik hem als een onaantastbaar pantser. Op een middag daagde een baviaan zijn ‘territorium’ uit. Het dier sprong van de motorkap naar de zijspiegel aan de bestuurderskant. Elliot deed alsof hij iets uit zijn broekzak pakte wat hij vervolgens in zijn mond stopte. Kauwend op het denkbeeldige voedsel keek hij de baviaan fel aan, tot deze zijn achterpoten spreidde en een plasstraal op hem richtte. Achter de besproeide autoruit klapte Elliot dubbel van plezier.
De laatste dag van mijn reis vond ik Elliot ’s ochtends weggekropen in de bestuurdersstoel. Ik vermoedde dat hij er ‘s nachts had geslapen, want uit de portier welde een zure geur op. Hij wees naar zijn gezwollen duim waarvan de nagelriem was ontstoken. Nadat we pijnstillers hadden gekocht konden we op huis aan, zei hij verontschuldigend. Hij legde de hand, die zijn vermogen tot liefde bevatte, op het stuur. De verfomfaaide duim stak afgespleten van het geheel omhoog.
Toen onderweg naar de apotheek plotseling een verkeersagente met een opgeheven arm de straat op liep, wilde hij niet remmen. Ik gilde. Hij schepte de agente bijna, op het nippertje kon ze nog een stap opzij doen. Het idee dat hij de vrouw zou hebben aangereden maakte me misselijk. Alles werd stil. Ik hoorde alleen mijn eigen hartslag nog door mijn borstkast en oren gonzen.
Hoe moest ik begrijpen waarom Elliot zoiets deed? Mijn vriendin die me in Kampala aan hem had voorgesteld, vertelde achteraf dat de verkeerspolitie in Oeganda om onzinnige redenen geld aftroggelt en Elliot kortgeleden al zijn spaargeld was kwijtgeraakt. Het gebeurde toen hij op weg ging naar een autodealer om eindelijk zijn eigen auto te kopen. Met het bedrag dat hij na jaren chauffeuren bij elkaar had gesprokkeld stapte hij op een taxibusje, waar twee mannen hem met geweld beroofden.
Verslagen denk ik terug aan Elliot en zijn onschuldige apen-pesterijen. Ik zie opeens het knaloranje T-shirt dat hij de hele week aan had voor me: ‘3, 2, 1, unstoppable’, stond erop. Hij liet zich inderdaad tot op het roekeloze af niet tegenhouden om zijn droom, een veilige binnenwereld voor hemzelf, te bemachtigen. Zou hij zich houden aan het verkeersverbod dat deze week in Oeganda is afgekondigd? Vanuit mijn appartement verlang ik naar een eigen pantser: een isolatielaag die je de beschutting geeft van een huis, en tegelijkertijd de vrijheidsgevoelens van een blote huid in de open lucht.
Beeld: David Casteel via Flickr