In het onderzoeksteam waar ik stageloop werken ook een aantal ‘internationals’. Aan de Nederlandse collega’s natuurlijk de taak om deze buitenlandse studenten zoveel mogelijk kennis te laten maken met de Nederlandse taal en cultuur. We hebben inmiddels de meeste internetgekkies (‘Vijf euro? Op je muil!’) wel gehad, de stroopwafels en haringen zijn gegeten, en na acht uur non-stop zuipen vergeten ze nooit meer wat ‘de vrijmibo’ en ‘gezelligheid’ is. Kortom, het laaghangende fruit hebben we geplukt.
Nu let ik dus extra goed op of ik in het dagelijks leven nog andere dingen tegenkom die me als typisch Hollands voorkomen. Het is best interessant om je eigen cultuur door de ogen van een ander te bekijken; zo viel me een tijdje terug op dat Nederlandse vrouwen elkaar bij het afscheid altijd ergens succes mee wensen. Dat het niet zoveel uitmaakt waarmee, bleek wel uit het hakkelende ‘ja bedankt, en jij ook succes… eh, met je leven.’
Dat is een tamelijk onschuldige gewoonte, maar er zijn natuurlijk ook minder leuke tradities. Het haastig wegwerken van een platgedrukt bolletje met kaas en – als er überhaupt al van het bureau wordt weggelopen voor de lunch – de secónde dat de laatste hap is genomen al kauwend weer opstaan van de eettafel, is één zo’n voorbeeld. De verschijningsvorm van een zekere groep volgelingen van een niet nader te noemen goedheiligman komt ook vroeg of laat wel ter sprake.
Nu zaten mijn collega’s en ik laatst in de zithoek die zich 10 meter van het koffiezetapparaat van onze verdieping bevindt. Het is een leuk hoekje met dure meubels, waar ik in de vier maanden dat ik er kom nog nooit iemand anders heb zien zitten. Helaas zouden we er spoedig achter komen waaróm deze meubels daar slechts voor de sier staan. Een wat oudere vrouw kwam van de wenteltrap die uitkomt op het zithoekje naar beneden. De oplettende lezer zal wel ongeveer kunnen raden wat er gezegd werd:
‘Deze bank is bedoeld voor medewerkers van [een andere afdeling van het UMC]. Heel gezellig dat jullie hier zitten, maar dat is niet de bedoeling.’
Niet de bedoeling. Verbodener kunnen we het niet maken, wel Hollandser. In plaats van gewoon te zeggen dat het niet mag – te autoritair voor ons horizontale landje – leggen we de schuld liever bij het ding zelf. Alsof het zielig is voor het zithoekje zelf dat die onbetaalde stagiairs daar na een dag hard werken zomaar gebruik van durven te maken. Tegelijkertijd zijn we te kleinzerig om gewoon te denken: ‘laat maar zitten’. Regels zijn immers regels.
Onze internationale collega’s begrepen er niets van; wat hadden we verkeerd gedaan? Ik kijk ze veelbetekenend aan en leg uit: ‘It’s not the bedoeling. If you want to forbid something without good reason, just say that it’s not the bedoeling. It’s the Dutch version of “don’t walk on the grass”.’
Misschien mogen we onze eigen cultuur wel eens wat vaker door de ogen van een ander bekijken. Door de verbazing van mijn collega’s bedacht ik me dat wat burgerlijke ongehoorzaamheid misschien geen kwaad kan. Dat we toch ook wel kunnen gaan zitten waar we willen en dan een keer een glas wijn kunnen inschenken bij de lunch. En dan kan ‘de bedoeling’ eindelijk de prullenbak in.