De dagen waarop het niet zo wil lukken met het leven en mij beginnen vaak in mijn bed waar ik niet per se uit hoef. Als ik geen verplichtingen heb, blijf ik daar maar liggen. Afhankelijk van mijn positie staar ik naar het witte plafond, de witte gordijnen, witte muur of witte lakens, en overdenk ik mijn leven. Ik wil misschien verhuizen, maar waar moet ik dan naartoe? Zouden mijn vriendschappen dan veranderen? Ik hoop dat ik ooit een gelukkige relatie krijg. Zie ik mijn ouders genoeg? Moet ik mijn nieuwe cognackleurige schoenen terugbrengen naar de winkel? Ze lopen wel lekker, ik weet alleen niet wat ik van de kleur vind. Maar wacht, doet dit er eigenlijk wel toe? Mag ik me druk maken over de kleur van mijn schoenen? Is de klimaatcrisis over twintig jaar niet zo erg dat ik moet hopen dat de wereld niet vergaat? Moet ik daar niet nú iets aan doen?
Deze gedachtestroom wissel ik af met de zoete verleiding van mijn telefoon. Ik scrol door de eindeloze reeks aan suffe artikelen op Facebook die soms slecht en soms goed geschreven maar in ieder geval vermakelijk zijn. Op Instagram zie ik mijn feed volstromen met foto’s van mensen met trotse verlovingsringen, anderen die net getekend hebben voor een romandebuut, of een hypotheek hebben afgesloten en met de sleutel van hun nieuwe huis naar de camera zwaaien.
En dan, op het moment dat het echt voor mezelf niet meer leuk of rustgevend is in die oase van wittigheid, popt ergens achterin mijn hoofd een stemmetje op dat zegt: ga rennen. Eet een banaan, drink een glas water, trek je sportbeha en je hardloopschoenen aan, en ga. Om ervoor te zorgen dat ik mezelf weer een mens voel met niet alleen twijfels maar ook met daadkracht is een rationele keuze vereist: het park in, hardlopen.
Ik loop altijd hetzelfde rondje, met verschillende uitbreidingen afhankelijk van mijn energieniveau, de beschikbare tijd en eventuele zon die ik wil vermijden of juist niet. Ik wil niet op avontuur, ik wil gewoon mijn verstand op nul zetten en lopen. Gek genoeg gaan die gedachtes vaak wel door, maar dan op een andere manier, alsof ze door mijn stappen in een ander ritme komen. Ik kan ze opzijschuiven als ik geen zin meer heb, ik kan besluiten even naar de watervogels te kijken. Ik twijfel niet meer over mijn bijdrage aan de klimaatcrisis (die bestaat, dat is kut, ik probeer haar tot een minimum te beperken), maar over de manier waarop ik mijn mede-hardlopers moet groeten: een bezwaarde glimlach? Een gemompelde ‘hoi’? Of toch mijn favoriet van de laatste tijd: een sportief opgestoken wijsvinger? Ik ren traag, doe meestal zeven minuten over een kilometer. Mijn hardloopbroek zakt een beetje af. Mijn hoofd wordt vlekkerig rood als een onrijpe tomaat.
Als ik thuiskom na zo’n rondje, is mijn besluitvaardigheid vertienvoudigd. Ik zie mijn cognackleurige schoenen en denk: ik wil ze houden dus ik trek ze vandaag aan. Ik nodig mezelf uit voor een etentje bij mijn ouders, verwijder mijn dating-app en noteer de volgende klimaatmars in mijn agenda. Ik ruim mijn huis op, stap onder de douche, en ineens lijk ik het leven weer te begrijpen. Ik begreep het door mijn benen het werk te laten doen en gewoon te gaan rennen.