Ik heb heel veel uren in mijn leven besteed aan Tinder. En aan Happn, OKCupid, Bumble en een app die beweerde anders te zijn dan alle anderen, maar natuurlijk was hij precies hetzelfde. In de tijd dat ik op de bank mijn rechterduim om zeep hielp had ik ook een vreemde taal kunnen leren. Ik had vaker bij mijn opa of oma op bezoek kunnen gaan. Ik had kunnen leren breien en al mijn vrienden voor kerst een trui cadeau kunnen doen.
Het zou leuk zijn als dit verhaal eindigde met een knappe Zweedse architect die ik via Tinder op het spoor kwam en met wie ik nu samenwoon in een appartement aan de gracht. Maar er kwam geen Zweedse architect en al helemaal geen grachtenpand. Er waren wel andere, minder geslaagde dates met jongens die ontzettend aardig waren maar met wie ik nooit voor het altaar zou belanden. Want dat is het grote probleem van al die apps: je kunt er van alles aan afmeten, hoe dicht je bij elkaar in de buurt bent, of je naar dezelfde bands luistert, of je allebei naar Chef’s Table kijkt, of de ander ook heel vaak de Flamencodanseres-emoji gebruikt, maar niet of er daadwerkelijk een vonk is. Daar kom je pas achter als je elkaar voor het eerst ontmoet in een koude stationshal en je wenst dat je was thuisgebleven.
Begrijp me niet verkeerd, ik ken mensen die wél hun grote liefde via Tinder of Happn vonden, maar ook die grote liefdes gingen soms weer uit en dan begon het hele duim-om-zeep-helpen-riedeltje weer van voren af aan. Daarom vroeg ik me laatst af of het ook anders kan.
‘Misschien kom je wel niemand tegen omdat je op al die apps zit,’ zei een vriend toen we rosé dronken op een terras. ‘Je wordt er lui van. Je gaat minder snel naar buiten, je kijkt minder om je heen omdat je denkt dat er ergens aan de andere kant van de app iemand op je zit te wachten.’
Toen ik naar huis fietste dacht ik aan alle jongens die ik wel gewoon in het echt was tegengekomen. Aan de Australische muzikant die me op een feestje zonder blikken of blozen mee uit vroeg nadat hij van me had gewonnen met tafelvoetbal. Aan de staarwedstrijden met de jongen die op Adam Driver leek tijdens mijn hoorcolleges statistiek. Aan de avonden in de kroeg dat al mijn vrienden opeens verdwenen waren en ik mijn jas en fietssleutels zocht, maar daar opeens toch die ene persoon was voor wie ik nog even wilde blijven.
Ik had er weinig voor hoeven doen. En mijn duim bleef ook nog eens heel.
Journalist Kate Julian schreef in het artikel “Why Are Young People Having So Little Sex?” dat er steeds minder ruimte lijkt te zijn om te flirten in het dagelijks leven, juist omdat alle romantiek zich nu online afspeelt.
Maar als dat zo is, waarom doen we daar dan met zijn allen niet wat aan? Gaan we die apps laten winnen? Laten we die nerds in Silicon Valley nou echt bepalen op wie tot over onze oren verliefd worden? Nee toch?
Laten we met zijn allen wat meer lef hebben. We kunnen best wat vaker naar elkaar lachen en een gesprekje aanknopen met een vreemde. En laten we vooral ook flirten. Want flirten is leuk, spannend en het is vast ergens wetenschappelijk bewezen dat je er langer van blijft leven. Ja, misschien loop je een blauwtje maar dan kun je daarna wel mooi je verdriet wegdrinken in het café met je vrienden. En als al je vrienden naar huis zijn en jij naar je fietssleutels loopt te graaien, staat er misschien wel iemand voor je neus. Dat soort dingen gebeuren.