Lezen in Elephant Magazine is een verademing. Pas als ik de laatste bladzijde heb omgeslagen begrijp ik waarom: reclame is vrijwel afwezig, en de vormgeving is relatief rustig – opmerkelijk, voor een tijdschrift dat voor een groot deel op graphic design gericht is. Op de lichtroze cover een illustratie van de Japanse ontwerper Ryohei Yanagihara: ouderwetse stoomboten voor een roze zonsondergang, in een kinderlijke grafische stijl die sterk doet denken aan de jaren zestig. Het geeft het blad een retro uitstraling, die wordt versterkt door de simpele manier waarop het is ingebonden (het deed mij denken aan readers op de universiteit) en de strakke layout, zonder veel toeters en bellen. Fijn.
Hoofdredacteur Marc Valli legt in het editorial uit dat dit zesde nummer van Elephant gewijd is aan de thema’s “gelijkheid”, “gender” en “diversiteit”. Dat is nogal wat, en Valli geeft zelf al aan dat er een hoop problemen gekoppeld zijn aan deze vraagstukken. Ondanks een interessante groepsdiscussie over de positie van de vrouw in de internationale wereld van graphic design, en de vele dilemma’s die worden benoemd, blijft een duidelijke conclusie uit.
Elephant wil voornamelijk vragen stellen en onderzoeken, en doet dat op een sympathieke manier. Vooral het gedeelte over gender is boeiend: de meeste vrouwelijke ontwerpers die worden geïnterviewd door Astrid Stavro (onder wie de Nederlandse Marieke Stolk, van het Amsterdamse designbureau Experimental Jetset) geven aan dat de veelgestelde vraag hoe het is om een vrouwelijke designer te zijn hen voornamelijk irriteert: “Ik ben nooit een man geweest,” zegt de Britse Frith Kerr, “ik weet alleen hoe het is om een ontwerper te zijn.” Stravro sluit af met de bespiegeling dat de beste manier om het glazen plafond, of wat ervan over is, te doorbreken toch “het consistent produceren van exceptioneel, vernieuwend en invloedrijk werk” is. Dat is dan weer een beetje makkelijk. Maar het is bewonderenswaardig dat dit onderwerp toch ter discussie wordt gesteld, in een periode waarin feminisme niet bepaald modieus is (opvallend is overigens dat het “f-woord” niet één keer wordt genoemd).
Het werk van de vrouwen die deelnemen aan de Glazen Plafond-discussie wordt op andere plekken in het blad besproken. Het uitgebreide profiel van Coralie Bickford-Smith is erg leuk, vooral vanwege haar afgebeelde cover-ontwerpen voor de prachtige Clothbound Series van Penguin. Een serie literaire klassiekers werd door Bickford-Smith voorzien van een linnen kaft met kunstige grafische grapjes, die een beetje doen denken aan negentiende-eeuws behang. De Cloth Classics waren een doorslaand succes in een periode dat boeken steeds meer “disposable” zijn, en worden nog steeds herdrukt.
Bijzonder is het essay “Cinematic Painting”, waarvoor diverse jonge kunstenaars zijn geïnterviewd die in hun werk geïnspireerd worden door film, theater en zelfs videogames. Kunstenaar Wayne Toepp schildert beelden van beveiligingscamera’s, waar de Franse Guillaume Bressons merkwaardige schilderijen maakt van vechtende mensen, die doen denken aan een film die gepauzeerd wordt. Ietwat pijnlijk is het zeer uitgebreide profiel van hedendaagse Japanse visual arts. Katya Tylevich bezocht twaalf kunstenaars en ontwerpers in alle hoeken en gaten van Tokio, en schreef een persoonlijk en liefdevol portret van de stad en de mensen die ze interviewde.
Elephant is een mooi, sympathiek en verrassend leesbaar blad over kunst en vooral design, dat ook voor de leek interessant is. Bovendien is Elephant typisch zo’n blad waar je alle illustraties uit wilt scheuren om ze aan je muur te hangen. De grote thema’s die Valli in zijn introductie aanhaalt worden niet voortdurend in je gezicht geduwd, en dat is prettig. Hij zegt het zelf ook al in zijn editorial: “These questions echo the mystery of life [...]. I do not expect a clear reply.”