We leven in een maatschappij waar alles op efficiëntie is gericht, dus ga ik tot het uiterste om daaraan mee te doen. Een aspect waar ik dagelijks tijd aan meen over te houden, is het slechts vluchtig scannen van mailtjes en bijlages. Je weet vaak toch al ongeveer wat erin staat. Om mensen die me aanspreken op mijn onzorgvuldigheid, van die verachtelijke perfectionisten (met hun ‘ik weet niet of die komma wel hier hoort’), lach ik dan schamper. Maar wat blijkt nu: op de lange termijn werpt die lichtzinnigheid omtrent bijlagen zich een keer keihard op me terug.
Dinsdag moest ik een koelkast van Marktplaats ophalen. Ik heb geen auto, dus mijn zeventigjarige buurvrouw wilde me wel rijden. Ze vroeg naar de hoogte van de koelkast. Ik scande het mailtje van de Marktplaatsverkoopster even en belde door naar de buurvrouw: ‘Rond de anderhalve meter’. Ze zei zenuwachtig dat de koelkast misschien net in haar mini-Hyundai zou passen. Voor het gemak verstond ik het woord ‘misschien’ niet.
De straat waar we moesten zijn was bijzonder smal. Alle parkeerplaatsen waren bezet, dus bleef de buurvrouw midden op de weg wachten. Toen Jettie, de mevrouw achter de Marktplaatsadvertentie, me naar de koelkast had geleid, moest ik even naar adem happen. Ik wist niet dat anderhalve meter - of 1.58 meter, zoals later bleek - zó hoog was. En waarschijnlijk zwaar. 'Wie heb je meegenomen om te tillen, trouwens?', vroeg Jettie.
We waren net over de drempel gestapt met het gevaarte in ons handen, toen Jettie met een grimas van het tillen zei: ‘Eh, is die auto niet wat klein?’ Ik zag het tot mijn afschuw ook: het leek logischer om de Hyundai in de koelkast te stoppen dan andersom.
Ondertussen klonk er een claxon: een automobilist nestelde zich achter de Hyundai. De chauffeur stapte uit. 'We zijn bijna weg, echt bijna weg', riep ik. 'Oh, gelukkig', zei de man met geveinsde kalmte. 'Anders zou ik mijn vergadering nog mislopen, dat zou wat zijn.' In een oogwenk kwamen er nog twee auto's achter hem staan.
Met een bonk belandde de koelkast op de rand van de achterbak. Na flink persen, en een akelige kraak in de rug van Jettie, kon de achterbak nog steeds niet dicht. ‘Zo kunnen we toch niet rijden, zo kunnen we toch niet rijden’, jammerde mijn buurvrouw, 'waar zijn we aan begonnen.' De autotoeters gingen door merg en been.
Die koelkast kon me inmiddels gestolen worden, maar er was geen weg meer terug. In een laatste wanhoopspoging forceerde ik de passagiersstoel rechtsvoor tegen het dashboard aan, en gaf een laatste beuk. De achterklep ging tot ieders verbazing dicht, alleen was het inmiddels onmogelijk geworden om met z'n tweeën in de auto te zitten.
En zo kwam het dat ik, onder grote druk, de meest idiote opmerking maakte die er maar bestond. Ik klauterde in het gat tussen de voorstoel en het dashboard, draaide mijn nek in een onmogelijke hoek, drukte mijn hoofd op mijn knieën, en terwijl ik mijn voet tevergeefs binnen de deurgrens probeerde te proppen, zei ik bloedserieus en krankzinnig tegelijk: ‘Nee echt, ik zit prima hoor. Rijden maar!’
Natuurlijk neem ik me dan weer een paar dagen lang voor om alle inkomende bijlagen tot in de puntjes door te lezen. Om vervolgens al die voornemens te vergeten in mijn drang naar korte termijn-efficiëntie. Maar dit voorval is voor mij aanleiding om even te nederig zeggen: perfectionisten, jullie hebben gelijk. Soms.