Sinds kort woon ik in een Rotterdamse bovenwoning waar ik meteen voor viel, ondanks kale vloeren, een loszittend raam en deuren die de sporen droegen van de woede van de vorige bewoner. Ik viel voor de bakstenen muur in de woonkamer, de openslaande deuren naar het balkon, en de ruimte. Zo. Veel. Ruimte. Andere mensen op de bezichtiging haalden hun neus ervoor op. “Je moet wel van klussen houden”, zei een meisje verwijtend tegen haar vriend terwijl ze een toegetakelde en groen geverfde deur betastte. Het huis was dus voor mij, binnen een paar dagen had ik een huurcontract getekend en de sleutel ontvangen.
Toen ik het huis voor de tweede maal binnenkwam, zag ik ze liggen. Stapels en stapels aanmaningen. Energieleveranciers, zorgverzekeraars, de belastingdienst - allemaal wilden ze wat van de bewoners van dit huis. De vorige bewoners welteverstaan, een Pools gezin dat gedwongen was uitgezet, zo hoorde ik achteraf van de eigenaar. Wonen in het huis van gedwongen uitgezette wanbetalers is als leven in een huis waarin het spookt. Er is een onbestemde aanwezigheid, die ineens heel concreet wordt elke keer als de brievenbus kleppert. Ik gaf onmiddellijk mijn verhuizing door aan de gemeente en begon braaf op elke brief die binnenkwam ‘retour afzender’ te schrijven. Maar de brieven bleven komen. Ik probeerde duidelijker te zijn, schreef nu: ‘RETOUR AFZENDER, PERSOON WOONT HIER NIET!’ En ik belde, tussen het verven en klussen en regelen van stoffeerders en aannemers door, de Belastingdienst, om ze door te geven dat het Poolse gezin hier niet meer woonde en dat ik niet ineens een deurwaarder op de stoep wilde hebben staan. Zij waren begripvol, zij noteerden het.
Zo’n drie weken later kwam ik ’s middags terug van een feestje in Brussel. Ik had me voorgenomen om extra hard te gaan werken die dag. Ik stak mijn sleutel in het slot en… ik stak niet eens echt mijn sleutel in het slot, hij paste er niet meer in. In de deurpost was een brief gestoken van BSR incassobureau met de mededeling dat mijn goederen in beslag genomen waren en dat zij een nieuw slot op de deur hadden gezet. De sleutels daarvan kon ik om vier uur aan de andere kant van de stad ophalen. Vanaf twee uur zou het incassobureau telefonisch bereikbaar zijn. Het was nu kwart voor één, de batterij van mijn mobiel was leeg en mijn fietssleutel lag binnen. Ik had alleen vieze kleren, een boek en een portemonnee bij me.
Ik deed wat ik in jaren niet had gedaan: ik belde aan bij de buren. Ik was de buurvrouw al eens op de trap tegengekomen met haar twee kleinkinderen en twee husky's. Een gesprek van een paar minuten. En ze was een keer net de deur uitgekomen toen ik met een bloedende stoffeerder zat. Ze had de EHBO-doos van haar man gepakt en de jongen verbonden. Deze buurvrouw was mijn eerste hulp bij noodgevallen en dit was een noodgeval.
Ruim twee uur heb ik bij de buurvrouw doorgebracht. Zij smeerde boterhammen met jam en schonk thee voor me in. Ze stelde haar telefoon en computer ter beschikking en riep de kleinkinderen Angel en Ashley toe stil te zijn terwijl ik met de gemeente belde, die me na veel doorschakelen toezegden dat ze spoed zouden zetten achter het verwerken van mijn verhuisaangifte en dat ik een afspraak kon maken om het adres ‘in onderzoek te stellen’ (dat moet je kennelijk doen als de bewoners voor jou zich niet uitgeschreven hebben). Ze zocht (vergeefs) naar een batterijoplader die op mijn mobiel zou passen. Ze vertelde het verhaal van de twee husky's, die ooit honden van drugsdealers waren geweest, vel over been. En ze klaagde mee – of eigenlijk klaagde ze voor mij, zodat ik het niet meer hoefde te doen – over de traagheid van de gemeente en de lompheid van incassobureaus.
Uiteindelijk kon ik het incassobureau bereiken, de sleutels ophalen en op de terugweg naar huis Perzisch ijs ontdekken (Perzisch ijs is een eigen TIP waard). Niets bleek daadwerkelijk in beslag genomen, er was alleen een lijst opgesteld van spullen die het incassobureau wel zou willen verkopen. Een lijst waar ik ondanks de huisvredebreuk om moest grinniken, want alleen de nieuwe wasmachine zou ze nog iets opleveren, en zie zo’n ding maar eens naar beneden te sjouwen. Alles kwam dus betrekkelijk goed. Maar zonder de buurvrouw had ik er, als alleenstaande in een nieuwe stad met werkende vrienden en lege mobiel, alleen voor gestaan. Zonder de buurvrouw was de situatie vele malen vervelender geweest. Stiekem was het nu zelfs een leuke dag, met Angel en Ashley en de husky's. En ik weet het, nu sla ik aan het romantiseren, maar misschien is het waar: in de volksbuurten kloppen de tegeltjeswijsheden nog gewoon.