Zoals veel kinderen was ik vroeger gek op Kuifje. Mijn vader bezat een stapel stukgelezen exemplaren uit de jaren vijftig en zestig, die ik verslond. Alleen met Kuifje in Afrika had ik moeite, voornamelijk omdat Kuifje op een gegeven moment besluit om voor de lol een neushoorn te schieten, en het arme dier uiteindelijk opblaast met dynamiet omdat alle kogels op hem afketsen. Ook kreeg ik een vreemd gevoel bij de passages waarin Kuifje communiceert met de Afrikanen, die zijn getekend als een soort Zwarte Pieten en voornamelijk dingen zeggen als “Ik niet werken willen. Ik moe zijn.” De racistische ondertoon was blijkbaar dermate expliciet dat zelfs een zevenjarige er ongemakkelijk van werd.
Toen ik het lijvige Congo, Een geschiedenis (2010) van David van Reybrouck begon te lezen moest ik denken aan dat oude stripboek en realiseerde ik me opeens dat Kuifje in Afrika een perfecte afspiegeling is van hoe Europeanen dachten in de jaren twintig en dertig. Hergé, de bedenker van Kuifje, was geen racist (hij zou later publiekelijk afstand doen van Kuifje in Afrika, en latere albums zijn meer vooruitstrevend). Het reflecteert simpelweg een van racisme en onwetendheid doordrenkte samenleving – de Afrikanen die Kuifje ontmoet zijn dom en lui, slaan op trommels en proberen zich Westers te kleden. Hun land is groen, vruchtbaar en vol met olifanten en leeuwen.
Ons clichébeeld van Afrika bestaat inmiddels uit dorre landschappen, hongerende kinderen en bloedige burgeroorlogen: de erfenis van circa honderdvijftig jaar kolonialisme. In Congo brengt David van Reybrouck op weergaloze wijze in beeld hoe de Belgische veroveraars hun eerste en enige kolonie in de periode 1870-1960 van een rustig, groen gebied veranderden in een uitgeholde, failliete woestenij waar conflicten, rampen en oorlogen de rest van de twintigste eeuw zouden bepalen. De geschiedenis van een natie, hoe spannend ook, kan gemakkelijk verzanden in een droge geschiedenisles vol cijfertjes en feiten. Van Reybrouck koos er gelukkig voor om zoveel mogelijk persoonlijke getuigenissen van Congolezen erin te verwerken, en aan de hand van hun levensverhalen de historie van het land te vertellen. Rode draad zijn de interviews met Etienne Nkasi, een oude man die bij de eerste ontmoeting verklaarde te zijn geboren in 1882. De foto op de cover van het boek is een portret van hem. Nkasi vertelde bijzondere verhalen, die na onderzoek ook nog bleken te kloppen – hij had als jongetje zelfs een expeditie van de ontdekkingsreiziger Stanley voorbij zien komen (die van het onsterfelijke “Dr. Livingstone, I presume?”).
Deze persoonlijke verhalen zijn de grote kracht van Congo. Het boek is zeker aan te raden voor mensen zoals ik, die weinig afweten van Afrikaanse historie. Tijdens het lezen weet je in grote lijnen hoe het verhaal zal verlopen, maar de maalstroom waarin Congo dankzij de Belgen verzeild raakte wordt zo meesterlijk neergezet, dat je het boek leest als een roman.
Meeslepend, helder en informatief: schreef iemand maar eens zo’n boek over Indonesië.