In een McDonald’s bestel ik een cheeseburger en denk aan mijn vegetarische jaar. Sinds ik weer ben begonnen met het eten van vlees, duurt het twee, soms drie happen voordat ik mijn morele en hygiënische bezwaren heb overwonnen. Voordat ik ze heb uitverkocht aan mijn smaakpapillen.
De eerste hap. Het vegetarische jaar echoot door mijn hoofd. Twaalf maanden die me leerden dat vegetarisch lunchen moeilijker is dan vegetarisch dineren en dat er voor koeien een hel op aarde bestaat. Een blik op de bio-industrie en je eet nooit meer een stuk vlees. Ik wierp meerdere blikken, maar zwichtte toch aan de kersttafel van mijn oma.
De tweede hap. Ik weet dat dit slecht voor mij is. Maar ik blijf kauwen. Ik slik door. Het eerste geheim van een goede cheeseburger, schuilt in het besef dat ik mijn lichaam ondermijn.
De derde hap – de laatste twijfels. Ik kijk om me heen. Het restaurant is niet druk bezet, door de zaak heen zit een half dozijn mensen achter hun maaltijd, of wat daarvoor moet doorgaan. Twee kleuters zitten op hun knieën op hun stoel en drinken milkshakes die groter zijn dan hun hoofd. Hun vermoedelijke moeder zit erbij en kijkt naar haar telefoon.
Het tweede geheim van een goede cheeseburger is de kaas, die uiteraard geen kaas is. Dit is kaas die niet aan kaas doet denken, maar aan de bekleding van mijn ome Gertie’s Opel Manta uit 1983. Geel met ribbeltjes en altijd plakkerig.
De vierde hap. Ik ben veilig. Ik zucht.
Een stukje bij me vandaan staat een Neanderthaler met een bril. Hij gooit kipnuggets in zijn mond alsof het M&M’s zijn. Het geluid dat hij daarbij maakt, kan ik niet horen omdat op een flat-screen boven mijn hoofd een skateboarder wordt geïnterviewd. Wanneer de laatste in zijn muil is verdwenen, vegen zijn vingers zijn lippen schoon en gaat zijn tong op zoek naar restanten.
Ik neem de vijfde hap. Tegelijk met de kaas, wordt een goede cheeseburger altijd vergezeld door een augurk. Ik voel hem tussen mijn kaken enigszins knapperig zijn te midden van de soppige massa. Dat contrast, met in de verte een hint van ingelegd zuur, is het derde geheim van een goede cheeseburger.
"Eet u smakelijk, jongeheer."
Aan een tafel naast mij drinkt een bejaard echtpaar koffie. De dame knikt mij vriendelijk toe. Haar echtgenoot kijkt me stoïcijns aan. Zijn gebit vecht met een uienring.
Beleefdheid ligt in deze stad niet voor het oprapen en een vriendelijk gebaar kan mijn geschonden karma wat opvijzelen. Dus knik ik vriendelijk terug.
"U ook mevrouw," zeg ik, maar richt mijn blik direct weer op de zesde en laatste hap, want het laatste geheim van een goede cheeseburger is het ongestoorde genieten; de eter en zijn zonde in een rood-gele vreetschuur.
Maar de dame blijft me aankijken, buigt iets in mijn richting en zegt samenzweerderig:
"Ik ben helemaal leeggelopen vannacht."
De zesde hap ligt op het papiertje in mijn hand. Ik wil de zesde hap. Zonder zesde hap is de zonde niet compleet – is de uitverkoop van mijn geweten zinloos geweest.
Maar het beeld van deze dame in een middernachtelijke badkamer, haar steunkousen om haar enkels, het zachte kermen naar een slapende man om een glas pruimensap – dat beeld is teveel, te sterk. Ik heb er niet van terug.
Ik zucht diep. Dit moet de wraak zijn. Via deze dame en haar darmen nemen de geest van de koe en mijn uitverkochte geweten hun wraak.
"Wat vervelend," zeg ik zachtjes en knik haar gedag en gooi hap zes in een vuilnisbak waar Dank U op staat.
Ik loop de straat op en bedenk dat het ware geheim van een goede cheeseburger misschien alleen in mijn hoofd bestaat. Misschien hebben de kaas en de augurk en het ongestoorde ondermijnen van mijn gezondheid er niets mee te maken. Misschien is de cheeseburger een vleesgeworden verlangen. Een verlangen naar grenzeloosheid, naar achteloosheid.
Misschien is het ware geheim de cheeseburger niet te eten.