Mijn geluk tijdens de zomer van 2017 was het resultaat van een eenvoudige optelsom. Ik had uitzicht op zeeën - van tijd, van woorden en gewoon, van zout water. Dat was één. Twee: inzicht. In het leven en waar geluk eigenlijk uit bestaat. En dat maakte drie: ik wilde geloven dat dit het leven was. De waarheid, dat een mens na de zomervakantie weer op kantoor wordt verwacht, stak me zoals geen zonnesteek dat kan.
Een doekje voor het bloeden kreeg ik, ironisch genoeg, aangereikt op kantoor. Tijdens het lunchpraatje hebben collega D en ik het over wassen, strijken, schoonmaken en boodschappen doen. Ook van die dingen, die tijdens vakantie ver(der) van het bed staan. Kon dat maar zo blijven.
En dat kan, zegt D. Was kan naar de stomerij, een huis kan bijgehouden worden door een schoonmaker. Het kost een paar centen, maar in de vrijgekomen tijd kan je zelf aan het werk. Een artikel schrijven voor een economisch weekblad, bijvoorbeeld. Dat levert waarschijnlijk nog winst op ook. En boodschappen, zegt D als hij zijn tanden zet in een kleffe maaltijd, die doe ik toch zeker niet zelf? Iedereen bij hem in de buurt laat ze bezorgen. In het weekend staat de hele wijk op de oprit, terwijl een bezorger de kratten met kruidenierswaren de garages in sjouwt.
Hier trek ik de grens. Je boodschappen laten bezorgen is niet alleen lamlendig, je betaalt er ook negen euro bezorgkosten voor. Per week. D breekt in en corrigeert: ‘Zo duur is dat niet, en je haalt het er makkelijk uit. Denk aan de impulsaankopen die je niet meer doet.’
Ik denk aan de duurdere maaltijden die ik in de bedrijfskantine koop vanwege mijn niet-gevulde voorraadkast. Aan grootverpakkingen die ik niet meekrijg op de fiets. De naar vlugge berekening honderden volle dagen die je in een mensenleven in de supermarkt doorbrengt.
Het eindeloos op- en neer appen. ‘Zullen we shoarma doen? Hebben we nog knoflook? Moet jij nog iets? Hallo?’ Producten zoeken. Bukken en op je tenen wiebelen. De mensen, die hinderlijke roadblocks met hun mandjes, karretjes en kopjes gratis slootkoffie. Producten op de band uitladen, zodra het kan. Balkje neerzetten. Wachten. Jezelf ergens aan ergeren. Een tas pakken. Als een robot voorgeprogrammeerde zinnetjes opzeggen waarmee je de Turingtest zeker niet zou doorstaan: ‘Hallo.’ ‘Hallo.’ ‘Bonuskaart?’ ‘Oh, even scannen.’ ‘Gelukt. Koopzegels?’ ‘Nee.’ ‘Dat is dan zoveel euro.’ ‘Pinnen, alsjeblieft.’ ‘U moet hem er even opnieuw indoen.’ ‘Bonnetje?’ ‘Nee.’ ‘Spaarzegels?’ ‘Die wel.’ ‘Fijne dag.’ ‘Ja, jij ook.’ Einde gesprek. Tas volladen. De zware bende meeslepen naar huis. Daar – eindelijk verlossing – alles uitladen in droge en koele kasten. En dan het besef: vergeten bananen te halen.
Nee, dank je wel. Boodschappen doe ik voortaan lekker online. In de supermarkt zie je me misschien nog twee keer per week. Voor vederlichte croissants. Of als ik vergeten ben te bestellen.