Naarmate ik de afgelopen maanden langer en vaker alleen was en verantwoordelijkheden zo ver voor me uitschoof dat ik ze over de horizon in het luchtledige zag donderen en ik eindelijk een kalm snorrend niets kon zijn, waande ik me steeds meer een lege vergaarbak voor nieuwe verhalen en informatie. Ik zie mijn hersenpan voor me als vredig en vol stomende mest: omgewoelde grond waaruit scheuten schieten. Één boek schoot wortel als geen ander.
In het volgende ga ik een beetje verklappen wat er in dit boek gebeurt, dus als je dat vervelend vindt, moet je niet verder lezen. Clarice Lispector, de schrijfster van het boek, is een enorm spannende vrouw die mijn hart veroverde door in een column onbekommerd aan een ziekenhuisbezoek te refereren dat in een noot van de vertaler als volgt wordt verklaard: ‘In de nacht van 13 op 14 september 1966 viel Clarice Lispector in bed in slaap met een brandende sigaret, waarop haar flat vlam vatte en zij met zware brandwonden in het ziekenhuis werd opgenomen.’ Aangrijpend en iconisch. Ik las haar meesterwerk De passie volgens G.H. en vloog zelf in brand.
Het verhaal, geschreven als een monoloog, gaat over de neurotische kunstenaar G.H die de kamer van haar vertrokken dienstmeisje opruimt, waarbij ze stuit op een uit de kast kruipende kakkerlak. Ze raakt overspoeld door walging en fascinatie nadat ze het diertje plet met de kastdeur. Ze ziet God in de witte smurrie die uit het lijfje stroomt. Een extatische, existentiële crisis die de rest van het boek vult is het resultaat. Op het verrukte hoogtepunt van haar spirituele inzinking steekt ze, zwetend, kokhalzend, raaskallend, het spul in haar mond als een ontluisterende hostie. Haar maaltijd blijkt transformatief: ‘O God, ik voelde me gedoopt door de wereld. Ik had de inhoud van een kakkerlak in mijn mond gestoken en eindelijk de laagste handeling verricht.’
G.H. beoogt met haar abjecte daad een zuiverende, mystieke verzoening met dit prehistorische beest. Ze ziet kwetsbaarheid in de stervende, zwarte oogjes van de kakkerlak die ze beschrijft als lijkend op die van een bruidegom, en herkent hierin plots een zielsgenoot, net als zij en jij en ik opgebouwd uit trilharen en eiwitten. Ik las het beslissende eten van de smurrie met tranen in mijn ogen, geroerd, maar ook vervuld van een verlangen om me te binden aan het niet-menselijke: elke spin die door mijn huis rent in al haar ogen aankijken, mijn planten strelen en hun sidderingen voelen, de tuin omwoelen en de beestjes tussen mijn vingers laten krioelen.
Voordat ik in de struiken verdwijn om allerlei wilde en kruipende flora en fauna lastig te vallen, bedenk ik me dat de zo onvergelijkelijk beschreven aanvaring tussen mens en kakkerlak juist een radicale les in zich draagt voor het dagelijks leven: het bewustzijn dat ik evenals G.H. en de kakkerlak een uitstulping ben van een ademende, pulserende wereld. De ontmenselijking van G.H. doet mij inzien dat het erkennen van verwantschap met de stille, onbegrijpelijke wezens om mij heen de kastdeur opent naar genegenheid. En het maakt dat ik deze niet uit schrik om mezelf te verliezen dichtsla als ik onverwachte tederheid zie rondkruipen. Zo ben ik nooit alleen.
Beeld: Joe Crowley via Flickr