Nor is his mortal slumber less profound,
Though priest nor blessed nor marble deck’d the mound
– Lord Byron
eervol, maar ademloos wordt ze je aangedaan
bevestigd in door anderen gevouwen handen
als bruid
van een onbekende
stamel je geen laatste woorden
vraag je niets
eet je niets
vergeef je niets
je draagt haar als een lijkgewaad
de liefde
stijfjes, zou men zeggen, maar wie goed kijkt
weet beter, zo diep ben je gezonken
dat men goed moet kijken
om je
aan de oppervlakte
van nietsziende ogen
door water gedragen
te licht bevonden kom je boven
als stoffelijk overschot, als krachteloze
carried out by man
wie anders
dan de mens
herdenkt de mens?
wie anders
gedoogt er
uit beleefdheid
wie anders
weet niet
hoe te leven
zichzelf niet continue
als ander waar te nemen (…)
ja, waargenomen word je daar
om niets gevraagd – de geest van iets dat amper heeft bestaan
als zucht ervaren
je wordt met rust gelaten, als beest
erkend, je rechte rug
een stok om mee te slaan
je waanzin
als houten kurk uit andermans hals getrokken
slechts als er argumenten met je wanhoop
een strijd op jouw kosten gewonnen
halen ze je door rimpels naar boven
beloven ze je
een zachte dood
wat mag dat heten?
in bed te sterven
op een kussen
zeker
als schouderklopje voor de levenden
als –
“kom kind, geef me je zorgen…
wentel je niet zo diep in je sterfelijke sluimer
draai je
lege palmen
bied me het stof dat altijd zweeft
zich ophoudt
verzamelt tussen onze kiezen, hoe nat
ook onze lippen, onze handen
het zweet in onze navels
hoe strak
ook onze ogen
zijn blikken vol stof”