Een slavernijmuseum in Nederland is niet genoeg om het koloniale verleden van Nederland en Suriname tot zijn recht te laten komen. In plaats daarvan is het nodig dat Suriname in reparaties zou worden voorzien. In dit deel van Kevin Headleys drieluik over hoe het koloniale verleden nog voortleeft in Suriname, gaat hij in op het cultureel erfgoed.
Aankomen in een vreemd land en vervolgens niet als medemens worden beschouwd, maar als kroesvee. Dit gebeurt nadat je een gruwelijke reis op een omgebouwd vrachtschip hebt overleefd. Je moet koffiebonen oogsten onder de brandende zon tot je erbij neervalt, dag in, dag uit. En dan toekijken hoe je vriend wordt gegeseld omdat hij even te lang uitrustte. Hoe wij ons de slavernijperiode tussen 1650 en 1863 in Suriname kunnen voorstellen, geeft slechts een fractie weer van de ellende die zich in die tijd heeft voltrokken.
Het is daarom absoluut noodzakelijk om een plek te creëren waar het slavernijverleden tastbaar kan worden gemaakt met behulp van beelden, voorwerpen en verhalen. Deze locatie moet toegankelijk zijn voor iedereen niet alleen om te leren over de pijnlijke momenten uit het verleden, maar ook juist over de triomfen van de verzetshelden die hebben bijgedragen aan de afschaffing van de slavernij. Het moet een omgeving zijn die het bewustzijn vergroot over het slavernijverleden. Zo zal men sneller koloniaal denken over de Nederlandse Antillen, Indonesië en Suriname herkennen en zich daar beter toe kan verhouden.
Er wordt daarom nu veel gesproken over de opzet van een slavernijmuseum in Nederland. Voor Nederland zou zo’n slavernijmuseum ook zeker van waarde zijn. Suriname zou alleen niet zo'n instituut nodig te hebben, aangezien het land een slavernijmuseum op zich is. De gruwelijkheden die zich hebben voltrokken op Suriname zouden het land zo hebben getekend dat een bezoek aan het land betekenisvoller zou zijn om een volledig beeld krijgen over de slavernijperiode, dan het bezoeken van een gecureerd slavernijmuseum.
Restanten van de slavernijperiode worden anders ingezet, maar zijn allesbehalve onzichtbaar.
Tijdens een snelle wandeling in de binnenstad van Paramaribo kom je namelijk al snel een woning van de plantage-eigenaar Susanna du Plessis tegen. Vanuit daar ben je gelijk in de buurt van het Waaggebouw, waar producten zoals koffie en suiker werden gewogen, en het Onafhankelijkheidsplein, waar de tot slaafgemaakten werden toegesproken bij de verklaring van hun vrijheid op 1 juli 1863. Straatnamen zoals de Van Sommelsdijckstraat en Wilhelminastraat, en opgehesen monumenten, zoals het standbeeld van Kwakoe, verwijzen naar een verleden dat niet weg te denken is.
Restanten van de slavernijperiode worden anders ingezet, maar zijn allesbehalve onzichtbaar. De huizen van oude plantage-eigenaren worden momenteel grotendeels gebruikt als kantoorruimtes. Sommige worden gerenoveerd met als doel ze in te zetten als een museum, zoals het Elisabeth Samson Huis. De schrijfster Cynthia McLeod heeft een aantal keren rondleidingen verzorgd in de binnenstad van Paramaribo, waarbij ze als gids verhalen uit die tijd vertelt. De plantages zelf zijn gerehabiliteerd en bieden op bezoek informatie over vroeger. Koffie en cacao worden nog steeds geproduceerd in Suriname op kleine schaal, zoals op plantage Katwijk en door het bedrijf Tan Bun Skrati. Voorwerpen uit de slavernijperiode zijn te bezichtigen als onderdeel van de collectie in het Surinaams museum en het gemeenschapscentrum Naks draagt bij aan de bewustwording van de Afro-Surinaamse cultuur. Het verleden heeft zo een tweede leven gevonden in Suriname.
Suriname werd in 1651 als plantagekolonie door de Engelsen gesticht. In ruil voor Nieuw-Amsterdam, dat daarmee New York werd, kregen vervolgens Nederlanders het bezit van Suriname van de Engelsen bij de Vrede van Breda in 1667. De periode waarin de Nederlandse slavenhandel groeide, is eeuwenlang beschouwd als een prachtige periode voor de ontwikkeling van Nederland en kreeg zelfs de naam de Gouden Eeuw. Over de misstanden - onderdrukking, pijn, vernedering, mishandeling en moord op de tot slaafgemaakten - werd nauwelijks gesproken en die informatie werd onder het tapijt geveegd.
Het koloniale verleden zit namelijk nog letterlijk en figuurlijk in het DNA van Suriname.
De afgelopen jaren is er meer bewustwording gekomen over het pijnlijke verleden. Mijlpalen daarbij zijn zeker de excuses van het kabinet op 19 december 2022 en die van de koning op 1 juli 2023, maar er moet meer gebeuren. Vele inwoners van Nederland begrijpen niet dat deze slavernijperiode nog steeds doorwerkt in het heden, onder andere in de vorm van de huidige armoede en achtergesteldheid van de bevolking van Suriname. Daarvoor moet er zeker een instituut in Nederland komen, maar ook de bestaande erfgoedinstellingen in Suriname zullen versterkt moeten worden. Deze spannen zich al jaren in voor de bewustwording van het slavernijverleden, maar hun impact is miniem gebleven.
Het Surinaams museum heeft bijvoorbeeld jarenlang geen subsidie gekregen voor de activiteiten die zij hebben willen opzetten, waardoor zij met moeite rondleidingen bij Fort Zeelandia kunnen organiseren. Het Nationaal Archief Suriname voert met veel kunst- en vliegwerk haar activiteiten uit, maar de diensten die zij verlenen stokt vaak door problemen met servers en het op peil houden van het klimaat in het gebouw om de archieven veilig te stellen. Dit gaat moeizaam omdat de nodige financiën om deze uitdagingen effectief aan te pakken ontbreken. Door het geldgebrek kunnen er niet regelmatig exposities over het slavernijverleden worden georganiseerd, terwijl dat wel de wensen zijn van de instanties op Suriname.
Je ziet duidelijk de disbalans in mogelijkheden voor de instellingen in Nederland en Suriname op dit gebied. In Nederland volgen de verschillende activiteiten over het slavernijverleden elkaar in rap tempo op of overlappen elkaar zelfs, terwijl in Suriname dat er maar om de zoveel tijd evenementen rondom het koloniale verleden kunnen plaatsvinden. In Suriname hebben mensen te overleven onder de omstandigheden waartoe het verleden heeft geleid. Nederland zou hierop kunnen inspelen door versoepelingen aan te brengen in de regelingen waar die Surinaamse organisaties zich toe moeten verhouden.
Ik denk dat de belangrijkste vraag die Nederland aan Suriname moet stellen is: 'Wat heb je nodig?'
Nederland en Suriname kunnen en, bijna wil ik zeggen, moeten samenwerken aan een gezamenlijk plan over hoe het slavernijverleden in beide landen belicht kan worden. In dit plan zullen de mogelijkheden om het slavernijverleden zichtbaarder te maken niet alleen in Nederland komen te liggen, maar zal ook Suriname gemakkelijker exposities, lezingen, discussies en presentaties moeten kunnen organiseren. Hierbij moet er ook aandacht worden besteed aan verder onderzoek naar het verleden en de voortdurende impact ervan, zodat deze initiatieven aansluiting kunnen blijven vinden met de huidige samenleving die we nu hebben. Het koloniale verleden zit namelijk nog letterlijk en figuurlijk in het DNA van Suriname. De doorwerking van het slavernijverleden is nog dagelijks merkbaar op sociaal, economisch en politiek gebied. Andersom is dit tevens ook waar: grote delen van Nederland zijn namelijk ontwikkeld met de opbrengsten van het slavernijverleden. En veel Surinamers hebben in hun familiestamboom een tot slaafgemaakte voorouder.
Nederland heeft er daarnaast baat bij om Suriname te ondersteunen, bijvoorbeeld door toegang te bieden tot culturele fondsen, omdat beide landen een gedeelde toekomst hebben. Beide landen bekijken het verleden hierin vanuit hun eigen perspectieven. Voor beide landen is het van belang om deze perspectieven naast elkaar te leggen, ons bewuster te worden van de overeenkomsten en verschillen in deze manier van gebeurtenissen navertellen, zodat we elkaar beter kunnen begrijpen. Er zijn al mooie samenwerkingsverbanden geweest om het slavernijverleden te belichten, zoals de expositie 'Manspasi', waar The Black Archives samenwerkte met NAKS en het Nationaal Archief Suriname. Dit soort samenwerkingen kunnen verder worden uitgebreid en er is veel mogelijkheid voor verdieping die recht doet aan het belichten van dit deel van de gedeelde geschiedenis tussen Suriname en Nederland.
Een ander cruciaal element in dit geheel is het onderwijs. In Suriname werd lange tijd een eurocentrische versie van de geschiedenis van het land onderwezen. Door meerdere en diverse perspectieven op te nemen in het onderwijs, zoals die van Anton de Kom, is er een ander besef van de werkelijkheid zoals die is mogelijk gemaakt. Verzetsstrijders die eerder werden gecriminaliseerd, worden nu als helden gezien. Momenten van verzet tegen het gezag worden nu beschouwd als strijd tegen onderdrukking. Daardoor is het zelfbeeld van velen met een Surinaamse afkomst bijgesteld.
We zullen stap-voor-stap vooruitgang voor Suriname boeken en een belangrijk onderdeel daarvan is het blijven communiceren over het verleden. Ik denk dat de belangrijkste vraag die Nederland aan Suriname moet stellen is: 'Wat heb je nodig?'
De volgende twee weken lees je op maandagen steeds een nieuw deel uit dit drieluik over hoe het Nederlandse koloniale verleden nog steeds doorleeft in Suriname.
Kevin Headley (1983) is een veelzijdige Surinaamse documentairemaker, journalist, podcaster en schrijver. Zijn werk bestrijkt een breed scala aan media, waaronder korte reportages, documentaires en artikelen die de geschiedenis, diverse culturen en de weelderige natuur van Suriname belichten. In de afgelopen jaren heeft hij zich ook toegelegd op het schrijven van korte verhalen, die onder andere zijn gepubliceerd in De Ware Tijd, Parbode, Papieren Helden, Wobby en Tirade. Bovendien heeft hij een bijdrage geleverd aan de samenstelling van de speciale editie van Tirade die gewijd was aan uitsluitend Surinaamse verhalen, PRAKSERI.
Luna Houtzager (1999) is naast illustrator ook student kunstgeschiedenis. Met haar penl, archiefwerk en humor baant ze zich een weg door de geschiedenis, die vol zit met opmerkelijke en kleine gebeurtenissen. Deze ondergesneeuwde verhalen brengt ze aan het licht op eigen en toegankelijke wijze in haar werk.