Marthe van Bronkhorst was zondagavond getuige van een spannend wedstrijdje oesterkraken: wie kraakt de ander eerst, Zomergast Inez Weski of presentator Janine Abbring? Als Abbring beter had opgelet, had ze doorgehad dat Weski veel prijsgaf.
Inez Weski (1955) is een begrip. Als strafrechtadvocaat, als privacyvoorvechter, en als verschijning: een grande dame met gevleugelde oogschaduw. Ze schuwt de uitdaging niet, verdedigt verdachten van grote liquidaties (Ridouan T.) tot de Decembermoorden (Desi Bouterse). In Zomergasten verdedigde zij zichzelf. Tegenpartij Janine Abbring probeerde de mens achter de vleugelogen te leren kennen. En verloor deze zaak.
Het is altijd een fenomeen bij Zomergasten: de oestergast (denk aan Viktor en Rolf, Rutte, Ivo van Hove). Een vakman of -vrouw die het over Het Vak wil hebben en vooral geen woord over een privéleven. Dat levert een spannend wedstrijdje oesterkraken op: wie kraakt de ander eerst, gast of presentator?
Zo ook bij Inez Weski.
De thema’s die Weski wilde bespreken, waren in haar eigen woorden op zomergasten.nl, ‘het recht,’ uiteraard, ‘van de rede, van de hoop, dwars door de moerassen en mijnenvelden van de bevochten belangen, de wraak, de onlusten en haat. Het recht, niet van de sterkste, niet van de meest kleinzielige of boekverbrander, maar van de empathische rede (..)’ (deze zin was in werkelijkheid veel langer).
Weski gaat niet diep in op Mussolini’s daden, ze is verbijsterd om de woede van het volk
Vanaf het begin van de uitzending toont Weski misschien wel iets te veel empathie met de misdadiger, de dief, de verdachte. Ze opent met een fragment uit animatiefilm The Fantastic Mr Fox (Wes Anderson, 2009), waarin een keurige vos een mooier hol wil en besluit te gaan pikken. ‘And so it begins,’ zegt Mr. Fox. Is dat zo? Begint grote misdaad met vossenstreken, kwajongensgedrag? De motivaties van dit personage, volgens Weski, zijn goudkoorts, hogerop komen, een hang naar avontuur. Zij glundert bijna wanneer ze hierover praat. Het zijn vossen in mensenkleding, aldus Weski. Dit lijkt een romantisering.
Zo toont zij ook Il Corpo del Duce (Fabrizio Laurenti, 2011) een documentaire over de opkomst en ondergang van Mussolini. We zien juichende menigtes en even later, diezelfde massa rond het opgehangen lijk van Mussolini. Opvallend: Weski gaat niet diep in op Mussolini’s daden, maar lijkt oprecht verbijsterd om de woede van het volk. Ook hier lijkt er mededogen voor de bad guy, Mussolini, de gevallen leider. ‘Een volksmenner’ noemt ze hem. ‘Een volksmenner of een dictator?’ reageert Abbring.
Na het vierde fragment vergelijkt Weski gevangenisarbeid met slavernij. Er volgt kritiek op ‘het Nederland van de laatste jaren’ in een soort horror-opsomming, waardoor je zou denken dat er in Nederland bijna geen rechtssysteem meer bestaat. ‘De rechten van verdachten worden afgekalfd,’ zegt Weski. De mogelijkheid om strafvermindering te krijgen ook. ‘Het laatste derde van een straftermijn zal toch niet meer leiden tot gedragsverbetering,’ zegt Weski, ‘dit is alleen maar uitzitten.’
Abbring springt dan nog even in haar rol als advocaat van de tegenpartij. ‘Maar een straf is er niet alleen maar voor de gedetineerde,’ brengt ze er zwakjes tegenin.
Ook termijnen voor inzage van dossiers worden steeds kleiner, stelt Weski.
‘Dat gaat ook over jou,’ zegt Abbring.
‘Mij en al die anderen,’ zegt Weski snel.
Het privéleven van Inez Weski blijft de elephant in the room
Het privéleven van Inez Weski, het blijft de elephant in the room.
Slim weet Inez Weski privé-antwoorden om te draaien naar algemeenheden. Dat levert gekke taalkronkels op: het is veel ‘men’ en ‘de mens’, maar geen ‘ik vind’ of ‘ik denk’.
Weski laat zich ontvallen dat ze als kind al Dostojevski las. Wat dat zegt over haar opvoeding, wil Abbring weten. Weer een ontwijking: ‘Ik zou het iedereen toewensen’, en ‘Men moet kinderen in de derde dimensie (met kunst, filosofie) opvoeden.’
Abbring kaatst hem terug in de jij-vorm. ‘Dus dat is jóu met de paplepel ingegoten?’
Abbring stipt de geslotenheid van Weski direct aan. ‘Ik zou willen weten wat jou gevormd heeft. Je bent als een kunstwerk met een tekstbordje dat leeg blijft,’ zegt Abbring, ‘Maar dat bordje zou mij helpen om het kunstwerk beter te snappen.’
Abbring geeft niet op. ‘Ik ga een fragment uit je boek voorlezen.’
‘O god’ klinkt het.
Het systeem is de echte misdadiger, lijkt Weski’s volgende les aan ons te zijn. Het gedrag van groepen, volkstribunalen, dat lijkt het ware kwaad, en niet de individuele misdadigers, lijkt Weski te willen zeggen. ‘Er is een maatschappelijke roep om wraak, die gevoed wordt door desinformatie.’ Niet iederéén is een klakkeloze volger, relativeert ze wel snel. Weski heeft haar eigen sociologische theorie: ‘Je hebt de leiders, de mensen eromheen, de krachten van onderaf. En er zijn altijd mensen die zich niet mee laten voeren, de rechtvaardigheid. Daardoor komt de mensheid vooruit. Er zijn altijd andersdenkenden, vrije geesten. Dat hoeven geen enorm grote helden te zijn.’
Zou ze hier de strafpleiters bedoelen? En, een tot nu toe verzwegen onderwerp: zichzelf?
‘Ik ben een zelfstandig denker’ zegt ze op de vraag of ze een buitenbeentje is. ‘Kluizenaar.’
In Weski’s woorden weerklinkt soms een angst en een diep wantrouwen jegens de mens
Abbring probeert Weski nog al eens te dwingen tot een ja-of-nee antwoord. Bijvoorbeeld of je zwaarder moet straffen, als de samenleving daarom roept.
‘Als we kijken naar andere landen...’ ontwijkt Weski, en Abbring interrumpeert nog met ‘JAAH’. Maar het heeft geen zin. Weski blijft zich hullen in nevelen van landen, systemen, groepsprocessen, ‘de mens’, ‘niet iedereen’ tot Abbring zegt ‘Science fiction dan,’ en er wordt overgegaan naar 2001, A Space Odyssey (Stanley Kubrick, 1968). Wederom een systeem dat tegen een individu werkt. In dit geval een computersysteem, dat zich tegen het personage op zijn ruimteschip keert: ‘I’m afraid I can’t do that, Dave.’
‘Zo gaat dat in je app’ zegt Weski na het kijken ervan (het is onduidelijk naar welke ‘app’ zij refereert). ‘En die cookies die je maar te pas en te onpas maar moet installeren.’ Hier klinkt zij als een bange vrouw, ietwat wereldvreemd. Even later zegt ze: ‘Kijk naar hoe er nu gegevens van mensen verzameld worden.’ Gevolgd door: ‘Je zal maar in een algoritme zitten.’ (ze kan zich afvragen of dat niet allang zo is). Ook zegt ze: ‘Het kwaad reist mee in vele vormen. Het kan je buurman zijn, een uniform aan hebben, zich als ambtenaar voordoen.’
In Weski’s woorden weerklinkt soms een angst en een diep wantrouwen jegens de mens.
Weski zwijgt over zichzelf. Maar met dat zwijgen, en tussen de regels door, onthult ze eigenlijk heel veel. Janine Abbring heeft dat niet door en wil per se een persoonlijke uitspraak aan Weski ontlokken. De oester van Abbring wordt gekraakt.
We kijken naar een fragment uit The Secret Lives of 4 and 5 year olds. In een psychologisch experimentje, vermomd als kinderquiz, krijgt één groepje kinderen beduidend oneerlijkere vragen dan een ander groepje. De kinderen krijgen de optie om het andere team een puntje te geven. Eén empathisch jochie heeft het er duidelijk moeilijk mee. De andere twee, een roodharig meisje en een joch, vinden de onrechtvaardigheid prima. Zo ziet Weski zichzelf graag, lijkt het, als de enkeling die voor rechtvaardigheid strijdt in een onrechtvaardig systeem. Abbring stelt zich kwetsbaar op om te kijken of Weski dat ook doet.
‘Ik denk dat ik dat roodharige meisje zou zijn geweest.’ flapt Abbring eruit.
‘Dan was je voor mij afgeschreven’ zegt Weski. Daarna stelt ze Abbring gerust, als een vriendelijke presentator: ‘Nee, dat was een grap.’
Weski bleek een intelligente, doordachte gast die uitspraken doet over de condition humaine
By proxy worden de emoties van Weski dan toch nog besproken. Ze schildert zelf en toont kunstenaar Zadkine, die vluchtte voor het antisemitisme in Wit-Rusland. Zadkine is familie van haar, vertelt ze. ‘Hij beitelt de pijn van zich af, een schreeuw die eruit moet.’ Abbring maakt de fout door een zin te beginnen met ‘En heb jij wel eens…’
‘Ik heb wel eens bij het schilderen…’ begint Weski. Ze bedenkt zich, net op tijd. ‘Het is een genot.’ Ze onthult ze haar zus om toestemming heeft gevraagd om het fragment te tonen: ‘Ze zei dat dat moest kunnen.’
Wat voor vrouw vraagt aan haar zus of ze een fragment mag laten zien van een familielid?
De samenvatting van Abbring is slim: ‘De gedeelde familiegeschiedenis is er een van antisemitisme, dat drukt ook door op jou?’
Weski bevestigt, maar wil niet zeggen hoe. Toch laat ze duidelijk doorschemeren hoe. ‘Genocide is het refrein van al die samenlevingen.’ zegt ze. ‘Je weet niet waarom je zo bent zoals je bent, ik ben ongetwijfeld getraind. Misschien maakt het dat je extra voelsprieten heb voor onrecht, ja.’
‘Maar je wilt er alleen in de derde persoon over praten’, zegt Abbring.
‘Dat zal nooit anders zijn’, zegt Weski.
Kortom, Weski, met al haar geheimen en zwijgend gedragen familiegeschiedenis, gaat in Zomergasten glansrijk vrijuit. We zagen een intelligente, doordachte gast die uitspraken doet over de condition humaine, en bij wie je op het puntje van de stoel zit. Ook zagen we soms een kleine, bange vrouw in een moderne tijd. De vrouw achter de vleugelogen is een klein beetje doorgeschemerd.
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Bram Dirven is oud-chef Illustratie van Hard//hoofd.