Zelfs 150 jaar na de afschaffing van de slavernij, zijn de gevolgen daarvan nog steeds voelbaar. Veel Nederlanders zien helaas niet in hoe de koloniale geschiedenis het heden heeft vormgegeven. Pas als je de bloedrode draad door de Nederlandse geschiedenis begrijpt, kun je de huidige ontwikkelingen echt begrijpen stelt Jazz Komproe. ‘Een onzichtbare wond laat zich immers moeilijk genezen.’
Op school leer je dat op 1 juli 1863 de slavernij verboden werd in de Nederlandse kolonie Suriname, en daarmee is het verhaal afgelopen. De volgende les gaat alweer over de industriële revolutie. Zelfs het feit dat tot slaaf gemaakte mensen in Suriname nog verplicht 10 jaar lang doorwerkten op de plantages (om de ‘schade’ voor plantagehouders te beperken) ontbreekt vaak in de lesboeken. Door de ‘zwarte bladzijde’ zo snel om te slaan, hebben de meeste Nederlanders een veel te beperkt beeld van de slavernij zelf en onderschatten enorm veel Nederlanders de langdurige impact ervan, ook ná 1873.
Het lijkt niet meer dan logisch dat drie eeuwen aan slavernij hun sporen in een samenleving nalaten. Toch is het zaadje van dit besef pas kortgeleden geplant in Nederland. Toen Mark Rutte op 19 december 2022 namens de Nederlandse staat excuses maakte voor ‘het handelen van de Nederlandse staat in het verleden’, noemde hij expliciet de ‘doorwerking van het verleden in onze tijd’. En dankzij de Black Lives Matter-protesten vanaf de zomer van 2020 kwam het begrip institutioneel racisme opeens voor in het maatschappelijk gesprek.
Wat institutioneel racisme en het slavernijverleden met elkaar te maken hebben, begrijpen helaas te veel mensen vandaag de dag nog steeds niet. Waarom wordt nu opeens een slavernijmuseum opgericht? Waarom vieren zoveel mensen nog elk jaar op 1 juli de afschaffing van de slavernij? Pas als je de rode draad door de Nederlandse geschiedenis begrijpt, kun je de ontwikkelingen die nu plaatsvinden echt begrijpen.
Wij slaven van Suriname
Iemand die onlosmakelijk is verbonden aan de doorwerking van het slavernijverleden is de Surinaamse activist en antikoloniale schrijver Anton de Kom (1898-1945). Als kind van een vader die nog in slavernij was geboren, zette de Kom zich gedurende zijn eigen leven in tegen ongelijkheid en kolonialisme in zowel Suriname als Nederland. In 1934 verscheen zijn iconische boek Wij slaven van Suriname, waarin hij niet alleen de gruwelen van de slavernij beschrijft, maar ook de enorme ongelijkheid en onrechtvaardigheid na afloop. Hij is van mening dat de slavernij niet eindigde in 1873, maar gewoon in een andere vorm werd doorgezet.
[D]e hele emancipatie van slaven werd zo ingericht dat de vrijgelatenen geen andere keus zouden hebben dan het vrijwillig weder opnemen der slavernij.
Uit: Wij slaven van Suriname, hoofdstuk: De vrijheid?.
Na de afschaffing van de slavernij werden door Nederlandse plantage-eigenaren in wurgcontracten slechte arbeidsrechten en minimale lonen vastgelegd voor de Creolen (voormalige tot slaaf gemaakten die in Suriname waren geboren). Deze contracten waren niet onderhandelbaar en werden met geweld door de staat in stand gehouden. Meer dan 30.000 voormalig slaafgemaakte mensen moesten nu niet alleen lange dagen blijven werken, maar waren nu ook verantwoordelijk voor hun eigen onderdak en zorg en werden aan hun lot overgelaten.
De wederopbouw van Suriname werd vrijwel onmogelijk gemaakt
De Kom beschrijft in zijn boek hoe de Creoolse arbeiders op het bedrijfsterrein woonden en dat alleen mochten verlaten met toestemming van hun werkgever. Beter betaalde, en fysiek minder zware, banen werden gereserveerd voor rijke Nederlanders. Ook nieuwe generaties van tot slaaf gemaakte mensen hadden amper kansen: toegang tot het onderwijs was voor veel Creolen eenvoudigweg te duur. Dit zorgde ervoor dat de bestaande armoede in stand werd gehouden.
Nog altijd is Suriname het op drie na armste land in Zuid-Amerika. Die armoede is een direct gevolg van de manier waarop Nederland de slavernij in het land beëindigde en tegelijkertijd het koloniale bewind nog jarenlang bleef voortzetten. Toen plantagehouders zich realiseerden dat het einde van de slavernij nabij was, verkocht een deel hun grond en kapitaal aan ‘slopers’ die alles afbraken en de losse onderdelen verkochten. De op dat moment nog zeer winstgevende koffie- en suikerplantages werden letterlijk uit de grond gerukt en de opbrengsten werden verscheept naar Nederland. Een groot deel van de middelen voor landbouw waren afgebroken, zodat niemand de productie meer kon oppakken. De eeuwenlange omzet van de slavernij werd niet geïnvesteerd in Suriname en een groot aandeel van de productiecapaciteit werd het land afgenomen. De wederopbouw van Suriname werd vrijwel onmogelijk gemaakt.
‘Niet klaar’ voor democratie
Niet alleen op de plantages, maar ook in de politiek konden Surinamers niet rekenen op rechtvaardigheid. Zo was er tot 1948 in Suriname, op dat moment nog een Nederlandse kolonie, geen algemeen kiesrecht, maar een ‘censuskiesrecht’ dat het grootste deel van de bevolking uitsloot met belastings- en zelfs opleidingseisen. In 1940 hadden hierdoor maar zo’n 3000 van de in totaal 142.000 inwoners stemrecht. Ter vergelijking: bijna dertig jaar eerder was in Nederland al het algemeen kiesrecht voor zowel mannen als vrouwen ingevoerd. Hoewel Suriname nog Nederlands grondgebied was, werd de bevolking niet geacht klaar te zijn voor een echte democratie.
Ook het machtigste orgaan van de kolonie, de Raad van Bestuur, werd bovendien jarenlang aangesteld door de koning en de leden waren altijd van Nederlandse afkomst. Deze Raad bezat veel meer macht dan de ‘democratisch’ verkozen Koloniale Staten. Ook de gouverneur, de meest invloedrijke positie in Suriname, werd direct geselecteerd door de koning en maakte deel uit van de Raad. Deze verdeling van macht in combinatie met het censuskiesrecht verzekerde dat alleen rijke, witte Nederlanders politieke macht hadden in Suriname. Dit koloniale bestuur had hierdoor de mogelijkheid om vooruitgang jarenlang in de weg te zitten.
Louis Doedel: strijder tegen werkloosheid
Ging de Creoolse bevolking dan zomaar akkoord met deze verschrikkelijke (arbeids)omstandigheden? Beslist niet. Maar verzet tegen een machtige overheid vanuit een armoedige situatie is niet alleen erg lastig, het was voor veel activisten ook ronduit gevaarlijk. Zoals voor Louis Doedel (1905-1980), een voorvechter van arbeidsrechten in Suriname. Hij verhuisde in 1928 van Suriname naar Curaçao, op zoek naar een beter betaalde baan, en ging daar werken bij de belastingdienst. Toen hij zich kritisch begon te uiten over het koloniale bestuur in Suriname, werd hij ontslagen.
Verzet tegen een machtige overheid is niet alleen erg lastig, maar voor veel activisten ook ronduit gevaarlijk
In 1931 kwam Doedel terug in Suriname, waar hij betrokken raakte bij meerdere organisaties die zich inzetten voor arbeidsrechten. Nog datzelfde jaar organiseerde hij de allereerste grote demonstratie in Suriname om aandacht te vragen voor werklozen. Hij werd voorzitter van verschillende verenigingen die de overheid ertoe wilden aanzetten meer werkgelegenheid te creëren en beter voor de Surinaamse bevolking te zorgen. Het koloniale bestuur waardeerde deze kritiek niet en trad steeds agressiever op tegen Louis Doedel en zijn werk, maar hij zette door.
Toen hij in 1937 een bezoek wilde brengen aan de gouverneur van Suriname, werd hij gearresteerd. Doedel werd ‘ter observatie’ in een psychiatrische inrichting geplaatst, waar hij 43 jaar lang bleef opgesloten op de zwaarste afdeling van het instituut. Zijn gevangenschap sloopt hem mentaal en fysiek. Een paar dagen na zijn vrijlating in 1980 overleed Doedel.
Erbarmelijke omstandigheden
In Suriname was het met de rechten van de zwarte bevolking dus ronduit slecht gesteld, maar ook de duizenden Surinamers die sinds de afschaffing van de slavernij de oceaan overstaken naar Nederland stond niet een veel beter leven te wachten. In het begin waren het vooral hoogopgeleide en welvarende Surinamers die naar Nederland verhuisden voor een vervolgopleiding of een betere baan. Na de Tweede Wereldoorlog werden er vanuit de Nederlandse overheid beurzen beschikbaar gesteld om in Nederland te gaan studeren en werden Surinamers zelfs actief geworven door bedrijven vanwege het grote werknemerstekort. Hierdoor kon ook de middenklasse in steeds grotere getale naar Nederland emigreren.
In de jaren 70 maakten zo’n 140.000 mensen de oversteek naar een land waar ze als tweederangsburgers behandeld zouden worden
Maar met het toenemende aantal Surinamers nam ook de weerstand tegen hen toe onder witte Nederlanders. Surinaamse arbeidsmigranten voelden zich gediscrimineerd, buitengesloten en niet welkom. Een Surinaamse migrant beschrijft in een videofragment uit 1964 dat vooral de stereotypen en vooroordelen in de media en op straat hem hard raakte. Daarom ging de Nederlandse politiek op zoek naar manieren om de migratie vanuit de koloniën in te perken. In 2002 beschrijft Peter Meel in Dimensies van onafhankelijkheid: de Surinaamse ervaring hoe in de jaren 50 al werd nagedacht over het opstellen van een ‘toelatingsregeling’ voor Surinamers en Antillianen, zodat Nederland kon selecteren welke migranten wel en niet werden toegelaten.
Rond 1970 verslechterde de economische en politieke situatie in Suriname enorm en dit veroorzaakte pieken in de migratie. De hoop van duizenden mensen op een beter leven in Nederland werd aangewakkerd door de mogelijk aanstaande onafhankelijkheid van Suriname. De eerste grote ‘golf’ kwam vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, de tweede vlak voor het einde van vrij verkeer van personen tussen Suriname en Nederland in 1980. In totaal maakten in de jaren 70 zo’n 140.000 mensen de oversteek naar een land waar ze als tweederangsburgers behandeld zouden worden.
Getto in Amsterdam-Zuidoost
Surinamers die in Nederland kwamen wonen, werden niet alleen gezien als uitschot, ze werden ook zo behandeld. De meest zichtbare vorm van discriminatie die zij ervaarden had te maken met huisvesting. Een van de weinige plekken waar Surinamers wél welkom waren, was de Bijlmermeer (‘Bijlmer’) in Amsterdam-Zuidoost. Een artikel van Miguel Heilbron in De Correspondent beschrijft hoe het nieuwbouwproject met enorme flats niet aansloeg bij de witte Nederlanders en daarom maar werd aangeboden aan Surinaamse migranten. In 1972 veranderde de woningbouwvereniging van ‘tactiek’, omdat ‘te veel’ Surinamers op de flats af zouden komen. Vanaf dat moment wilde de woningbouwvereniging alleen nog woningen aan witte Nederlanders geven.
Maar die witte Nederlanders wilden op hun beurt weer niet wonen in een buurt die al was ‘overgenomen’ door Surinamers. Het discriminatoire huisvestingbeleid veroorzaakte veel leegstand, en uiteindelijk werden de appartementen in de flats gekraakt. De Bijlmer, ooit een hoopvolle thuishaven voor Surinamers, kwam steeds meer in verval en werd langzaamaan beschouwd als het voorbeeld van een ‘getto’.
Het schrikbeeld van Amsterdam-Zuidoost raakte al gauw wijdverspreid en veroorzaakte onrust onder witte Nederlanders. Het beeld van de Surinamer als arm, vies en profiteur motiveerde uiteindelijk de politiek om de migratie van Surinamers naar Nederland aan te pakken. Onder het mom van ‘spreiding’ hadden meerdere grote steden een limiet gesteld aan hoeveel Surinamers in een bepaalde wijk mochten wonen, om te voorkomen dat buurten zouden worden ‘overspoeld’.
Wie voor het eerst leest over deze erbarmelijke behandeling van Surinamers in Nederland, doet er goed aan te beseffen dat wie vóór 1975 naar Nederland migreerde, al burger was in het Nederlandse koninkrijk
Dit racistische apartheidsbeleid verdween in 1979 in de prullenbak, maar de effecten waren op dat moment al onomkeerbaar. Deze problematiek wordt ook zichtbaar gemaakt in een door Andre Reeder geproduceerde film uit 1982 genaamd ‘Onderneming Onderdak’: Als een Creoolse man bij een appartement aanklopte, was dat ‘helaas al verhuurd’, terwijl de volgende witte persoon gewoon naar binnen mocht om een kijkje te nemen.
Veel Surinamers werden bovendien geweigerd voor een lidmaatschap van een woningcorporatie, of ze kregen te maken met langere wachtrijen. Hierdoor eindigden velen van hen in pensions in de grote steden, waar ratten in het plafond zaten en mensen met zijn achten op een kamer sliepen. Wie voor het eerst leest over deze erbarmelijke behandeling van Surinamers in Nederland, doet er goed aan te beseffen dat wie vóór 1975 naar Nederland migreerde, al burger was in het Nederlandse koninkrijk. Surinaamse migranten hadden dus recht op de Nederlandse nationaliteit.
Vandaag de dag wonen mensen met een migratieachtergrond nog steeds vaker in goedkopere- of huurwoningen en is de Bijlmer nog steeds een wijk met relatief veel mensen met een Surinaamse migratieachtergrond.
Meer bewustwording
En dit is slechts een van de voorbeelden van hoe het slavernijverleden nog tot op de dag van vandaag voelbaar is. Er is nog veel onderzoek nodig om de bloedrode draad écht door de geschiedenis heen te kunnen trekken. Gelukkig groeit het besef en komt onderzoek naar de doorwerking van het slavernijverleden steeds meer op gang. Hoe meer kennis we hebben over het verleden ná 1873, des te beter kunnen we in het heden de vinger op de zere plek leggen. Een onzichtbare wond laat zich immers moeilijk genezen.
Meer onderzoek zou bijvoorbeeld meer inzicht kunnen geven in de herkomst van stereotypen en beeldvorming over de Surinaamse bevolking. Als Surinamers jarenlang werden buitengesloten van beter betaalde banen en beter onderwijs, is het niet heel verrassend dat onder witte Nederlanders een karikatuur ontstond van de luie Surinamer. Het is veelzeggend dat de Bijlmer een van de meest gevreesde wijken in Nederland werd, als gevolg van racistisch beleid, en dat de schuld daarvan bij de Surinaamse bewoners werd gelegd. Alleen door zulke historische draden op te pakken, kunnen we stigmatiserende beeldvorming verklaren en bestrijden.
Meer bewustzijn van institutioneel racisme in de huidige samenleving is onmisbaar. Discriminerende structuren op de arbeidsmarkt, de woningmarkt of in de behandeling door politie of in de zorg zijn niet zelden een voortvloeisel van de (slavernij)geschiedenis. Laat de voorbeelden die in dit essay worden genoemd dan ook niet het eindpunt zijn van je eigen bewustwording, maar een begin. Want pas als Nederland weet waar ze vandaan komt, kan ze bepalen waar ze heen wil.
Jazz Komproe (2003) studeert Politicologie, filosofie en economie aan de VU in Amsterdam en is voorzitter van DWARS Amsterdam.
Rossel Chaslie is een autodidactisch beeldend kunstenaar die zich toelegt op illustratie en 2D-animatie. Zijn migratie van Suriname naar Nederland heeft de beeldtaal van Chaslie beïnvloed; in zijn werk laat hij zijn roots zien. Kenmerkend voor zijn creatieve werk is de variatie in kunststijlen en onderwerpen.