Wat hebben stieren en vrouwen gemeen? In dit essay ziet Barbara Haenen tijdens het bezoeken van een stierengevecht gelijkenissen met haar eigen ervaringen.
De zon scheen heet en genadeloos neer op het zanderige park. Ik stond in de cirkel in het midden van het park, en wist niet welke kant ik op moest. Er staken vier paden uit de cirkel, er stonden vier bankjes in. Er zaten al twee mannen in het park, ieder op hun eigen bankje. Ik wisselde per ongeluk een blik uit met een van de mannen, met een gekreukelde blauwe pet op. Hij gebaarde dat ik naast hem kon komen zitten. De zon leek me op te jagen. Ik liep naar een van de lege banken, ging zitten, en wachtte af.
Dat was in 2015. Jaren later, in 2021, was ik in Madrid om archiefonderzoek te doen. Buiten Madrid ligt het klooster van een monnikenorde, waarvan de leden ooit in de Amazone zijn geweest. In de kloosterbibliotheek ligt een vierhonderd jaar oud reisverslag. Daarin vertelt een Jezuïet over het reizen over de reuzenrivier en het verkennen van een vreemd regenwoud. Op een paar pagina’s rapporteerde hij over de geruchten die hij had gehoord, van een paar mannen die al Portugees spraken, over een verborgen vrouweneiland. Op dat eiland, ergens in het midden van de rivier, mochten alleen vertrouwde mannen heel af en toe op bezoek komen. Wanneer die mannen dichtbij het eiland kwamen vuurden de vrouwen alsnog een regen pijlen op ze af, als waarschuwing. De grote vraag in het reisverslag was of die verhalen waar konden zijn, dat er ergens op deze wereld een samenleving bestaat die enkel voor vrouwen is, waar mannen alleen maar heel af en toe een glimp van opvangen. De Jezuïet kon het niet bevestigen.
‘De tijd zal de waarheid ontdekken,’ concludeerde hij, waarmee hij denk ik bedoelde dat de tijd het zou uitwijzen. Dat was in 1641.
Nadat ik het reisverslag uit had, bleef de vraag in de lucht hangen. Zou de geheime vrouwenplek echt hebben bestaan?
De stier is groot en sterk en boos, en daarom is het bewonderenswaardig als het de stierenvechter lukt om hem te doden.
De dag nadat ik het reisverslag las ging ik naar een stierengevecht. Mijn vader was op bezoek, en hij kende een Nederlandse man die in Madrid woonde en groot stierenvechtersfan was. De kennis van mijn vader had ons uitgenodigd mee te gaan naar een stierengevecht.
‘Het is iets dat je echt een keer moet meemaken,’ legde de kennis van mijn vader uit, in een van de cafés in de straat die naar de arena leidt. ‘Een stier doden lijkt makkelijk’, vervolgde de kennis, ‘maar dat is niet zo’.
Ik kreeg van hem een beeld van hoe het zou gaan. In de ring zou de stierenvechter groot gevaar lopen. Iedere beweging zou hij goed moeten afwegen. Een kleine fout kan hem fataal worden. De stier is groot en sterk en boos, en daarom is het bewonderenswaardig als het de stierenvechter lukt om hem te doden.
‘En,’ besloot hij, ‘uiteindelijk krijgt de stier zo wel een waardige dood. Ze zouden ook afgeslacht kunnen worden in een slachthuis, zonder dat iemand er naar omkijkt. In plaats daarvan krijgen ze vlak voor de dood heel even de kans om bewonderd te worden.’
De kennis had het graag over stierenvechten, een mannending, en klaagde graag over vrouwen die er moeilijk over deden.
‘Want,’ legde hij uit, ‘vrouwen van vandaag- niet allemaal, maar wel veel- worden om alles boos. Om één commentaartje zijn ze al bereid om je dood te slaan’.
‘Maar niet letterlijk,’ zei ik.
‘Nee, niet letterlijk,’ gaf hij toe.
Het stierenvechten zag er niet uit zoals ik me het had voorgesteld. Ten eerste, omdat ik altijd had gedacht dat er maar één stierenvechter is. De stier kan hoe dan ook niet ontsnappen, maar het leek me toch iets eerlijker om het gevecht tussen één stier en één man te houden. Maar er stonden meerdere mannen in de cirkel. Aan vier kanten van de arena stonden houten muurtjes waar ze zich achter konden verstoppen, voor als de stier iets te boos werd. Ze droegen zwarte petten, roze panty’s en ballerinaschoenen, en gouden pakken met brede opgevulde schouders die glinsterden in de zon. Er waren ook nog een paar stierenvechters op paarden. De paarden waren ingepakt in grote gouden dekbedden.
De eerste stier was grijs. Hij kwam de cirkel snel binnen rennen, stond abrupt stil, en keek om zich heen. Hij leek niet te weten welke kant hij op moest. Ik wou eerst schrijven dat hij verwilderd om zich heen keek, maar dat kan ik natuurlijk niet zeker weten. Ik kon me voorstellen dat hij zich misschien wel verwilderd voelde.
Nu zal het wel duidelijk zijn dat ik met rust gelaten wil worden, zei ik tegen mezelf.
Toen ik in 2015 in het park zat was ik tweeëntwintig, en dus achttien jaar ouder dan de grijze stier. De twee mannen in het park, op de twee verschillende bankjes, staarden allebei naar me. Dat merkte ik meteen. Ik had die dag met een vriendin in de stad afgesproken om te gaan winkelen, en het park was ons uitgekozen ontmoetingspunt. Ze kwam uiteindelijk een kwartier te laat. De man met de pet op maakte eerst vooral geluiden om mijn aandacht te trekken. Na een poosje noemde hij me knap, vroeg op wie ik wachtte, en maakte kusgeluiden. Toen ik niet reageerde leek hij ongeduldig te worden, en begon hij me te bevelen om naast hem te komen zitten. Vervolgens stond hij op en kwam op mijn bankje zitten. Ik stond op, liep naar een andere bank. Nu zal het wel duidelijk zijn dat ik met rust gelaten wil worden, zei ik tegen mezelf. Ik keek een keer zijn kant op, per ongeluk, omdat ik in de verte mijn vriendin dacht te zien, en toen zag ik hem in een flits in zijn kruis grijpen.
Ben je er al bijna? appte ik naar mijn vriendin.
De grijze stier was niet boos, dat was het tweede dat me verraste. Nadat hij de cirkel in was gerend bleef hij lang aarzelend stil staan. Af en toe schudde hij voorzichtig met zijn hoofd heen en weer, maar zijn benen bleven genageld aan de grond. Het was voor de glinsterende mannen niet makkelijk om hem uit te lokken. Ze maakten harde, felle geluiden om zijn aandacht te trekken, en wuifden met hun doeken. Pas toen één man een paar stappen naar de stier toe zette, met zijn vlag voor zich uit, sprong de stier op en rende hij hem tegemoet. De man vluchtte snel, en verschool zich achter een van de houten muurtjes.
De mannen op paarden zijn er om te zorgen dat de stier verzwakt, voordat de hoofdstierenvechter het gevecht met hem aan gaat. Ze staken één voor één allemaal een paar pijlen in de rug van de stier. Van het leegbloeden leek de grijze stier verstrooid te raken. Of misschien begon hij toen juist te begrijpen wat er aan de hand was. Hij rende van plek naar plek, groef af en toe in het zand, en viel één keer de binnenmuur van de cirkel aan. Zijn bloed bleef stromen, en hij stortte langzaam in elkaar. Een van de stierenvechters moest daarna nog zijn hals doorsnijden, omdat hij op de grond maar bleef ademhalen.
Het publiek begon plots te schreeuwen. Om me heen zag ik veel kwade mannengezichten. De kennis legde uit wat er gebeurde: een stier hoort in principe binnen een kwartier gedood te zijn, maar deze keer had het te lang geduurd. Het publiek was verontwaardigd.
Toen mijn vriendin eindelijk verscheen, op een van de paden van het park, liep ik haar snel tegemoet. Ik kon ontsnappen.
‘Ik ben zo blij dat je er bent,’ zei ik, opgelucht, ‘de mannen zijn vandaag onuitstaanbaar (insoportables).
Ze antwoordde dat ze begreep wat ik bedoelde. ‘Dat zijn ze meestal,’ zei ze.
We stonden op dat moment toevallig naast de petloze man. Tijdens het kwartier had ik me een paar keer afgevraagd wat hij zag, terwijl hij voor zich uit keek, naar mij en de man met de pet op. Terwijl we eindelijk het park verlieten liep hij ons achterna, en legde uit dat hij ons had gehoord en dat het hem speet, maar dat hij er toch echt iets van moest zeggen.
Hij begreep dat het voor vrouwen vervelend kan zijn om achterna te worden gezeten door een man. Maar het baarde hem zorgen dat vrouwen van onze leeftijd tegenwoordig te boos op mannen aan het worden zijn.
Wat misschien ook het probleem was, opperde hij, was dat ik het misschien verkeerd begreep. Mannen bedoelen dat soort dingen niet slecht. Het is- en dat ik dat misschien niet kon inzien begreep hij wel, daarom wou hij het ook aan me uitleggen- ook een manier om waardering te uiten voor een vrouw, voor haar schoonheid. Het is eigenlijk juist een manier waarop mannen hun bewondering voor vrouwen uiten.
De derde stier leek wel boos, of woedend, vergeleken met de eerste twee. Die zagen er na hun dood uit als zachte pluisjes, kleine rode stierenhoopjes, terwijl ze de ring uit werden gesleept. De derde stier rende, in tegenstelling tot de eerste twee, snel de ring binnen en meteen op een gouden man af. De mannen moesten zich vlugger dan ooit achter de muurtjes weten te verschuilen. Het lukte geen van hen om een pijl in de stier te zetten, totdat de mannen op paarden weer verschenen.
De stier deed zijn best om ze te ontwijken. Hij leek door te hebben waar ze mee bezig waren, en omzeilde de paarden een paar keer. Er waren echter geen vluchtroutes die hij in kon slaan, en het lukte een van de ridders uiteindelijk om hem te steken. De man op het paard bleef lang op zijn speer leunen, alsof hij hem zo diep mogelijk de stier in wou duwen. Toen bleef de stier voor het eerst staan. Heel even vroeg ik me af of hij misschien nu al zou omvallen- maar hij draaide zich plotseling om, en stak zijn horens in de onderbuik van het paard.
Het paard was geblinddoekt, waarschijnlijk zodat het niet weg zou rennen, en maakte geen enkel geluid. Met zijn horens nog in de buik van het paard trok de stier een paar keer zijn hoofd omhoog. Hij begreep natuurlijk niet dat de man, en niet het paard, hem net open had gesneden. Het paard viel langzaam opzij, en de man sprong net op tijd van hem af.
De hele boze stier hield het minder lang vol dan de anderen, niet een kwartier, misschien niet eens tien minuten. Misschien was hij door het vele boze rondrennen sneller vermoeid geraakt.
Stel je voor hoe het zou zijn om voor een publiek te sterven, terwijl iedereen juicht, en niemand huilt.
Aan het einde stond de stier nog even stil tegenover de hoofdstierenvechter. Ik verwachtte dat hij nog een keer woedend naar de man zou uithalen. Toen blies hij plotseling een grote sliert bloed uit zijn neus. En toen nog een keer, en nog een keer. Het bloed stroomde te snel uit zijn neusgaten, zo snel dat hij tussen het stromen door niet leek te kunnen ademhalen. Hij viel in elkaar.
Ik moest huilen. Deels omdat het heel zielig was, en deels ook omdat niemand anders voor de stier aan het huilen was. Stel je voor hoe het zou zijn om voor een publiek te sterven, terwijl iedereen juicht, en niemand huilt. Ook moest ik denken aan de vrouwen op het eiland in het mistige regenwoud, achter hun pijlenregens.
We vertrokken na het overlijden van de derde stier. Er zouden er daarna nog drie volgen, maar ik had mijn les al geleerd. Buiten huilde ik na onder mijn zonnebril.
‘Het is wel heftig, ja,’ gaf de kennis toe, ‘Ik begrijp wel dat het er voor jou heel erg uitziet, maar de stierenvechters zien het op een heel andere manier. Ze beseffen zich dat de stier een sterk, krachtig dier is, en juist daarom zien ze het doden van de stier als een kunst.’
Aan het einde stond ik nog even stil voor de kennis. Hij herhaalde dat het op een bepaalde manier juist getuigt van een zekere bewondering voor het dier, en toen wou ik dat ik horens had.
Barbara Haenen is een schrijfster, historicus, en promovendus. Ze komt uit Rotterdam en is deels opgegroeid in Zuid Amerika. Ze schrijft verhalen over haar onderzoeksreizen, en is gefascineerd door verhoudingen tussen mensen, dieren en geesten.
Charlotte Brugge is een multidisciplinaire kunstenaar die zich bezighoudt met illustratie, animatie en ruimtelijk werk. Haar werk is een visueel dagboek waar ze verschillende ervaringen en gedachten in vastlegt. Door middel van semiotiek en beelden uit haar dromen wil ze de grens vervagen tussen begrepen en niet begrepen worden om zo ambiguïteit te creëren en het gesprek daarover aan te zwengelen.