Toen ik een half jaar geleden begon met het slikken van een angstremmer, waren mijn ouders de laatsten die ik erover vertelde. Ik had me jaren verzet tegen chemische assistentie bij mijn geestelijke gezondheid, want ik was bang dat ik dan niet meer mijn ‘natuurlijke’ zelf zou zijn. Het moment waarop ik besloot de medicatie te gaan slikken was toen ik huilend boven een bord eten zat dat vriendin L. voor me had bereid. L. vroeg me: ‘Maar waarom zou je het niet proberen? Misschien is het wel beter. Stel je voor dat het gewoon wérkt.’
Ik ben opgegroeid met de boodschap dat ‘natuurlijke’ dingen beter zijn. Als kind werd ik van homeopathische dokter naar homeopathische dokter gebracht, plasjes werden per post opgestuurd naar vrouwen in dorpen die vonden dat je WiFi uit moest zetten als je die niet gebruikte. De magnetron kwam ons huis niet in (‘straling’) en voor zover mijn ouders het zich konden veroorloven aten we macrobiotisch. Paracetamol kreeg je alleen als het echt te erg werd, want dat was symptoombestrijding en je moest wel voelen hoeveel pijn je had om te kunnen bedenken hoe je die bij de oorzaak aan kon pakken.
Ik had alleen maar gedacht aan de scenario’s waarin het níet ging werken.
Daar boven het bord eten bij L. voelde ik me bang en moe. Mijn ‘natuurlijke’ zelf zijn was bepaald geen pretje. Toch leek het me nog steeds het hoogste goed. Niet in de laatste plaats omdat ik ‘het’ zélf wilde kunnen.
Precies zoals het angstige mensen betaamt had ik nog niet nagedacht over een scenario waarin antidepressiva me zouden helpen. Ik had alleen maar gedacht aan de scenario’s waarin het níet ging werken, dat mijn laatste redmiddel ook zou falen en dat ik dan niets meer achter de hand had. In feite had ik een angstremmer nodig om een angstremmer te kunnen gaan slikken.
Mijn ouders’ principes waren ergens op gestoeld. Zo had mijn vader als psycholoog van dichtbij gezien hoe mensen door psychiaters maximale hoeveelheden tranquilizer voorgeschreven kregen, maar op de dagbesteding acht kopjes koffie per dag werd aangeboden. En ook ik was verbaasd toen ik de eerste de beste keer dat ik naar de huisarts ging om te vertellen dat ik me niet goed voelde ter plekke een antidepressivum voorgeschreven kreeg, dat ik nooit ophaalde bij de apotheek. Maar wat als het gewoon wérkt?
Ik werd een voor mijzelf veel aangenamere versie van mezelf.
L. stelde het zich voor als een elektrische fiets: ik zou heus nog wel moeten trappen, naar mijn therapeut moeten gaan en goed voor mezelf moeten zorgen, maar misschien ging het gewoon net wat makkelijker en sneller. En zo werd ik inderdaad niet meer mijn natuurlijke zelf: ik werd een voor mezelf veel aangenamere versie daarvan. Toen de angstremmer eenmaal werkte en ik aan mijn ouders durfde te vertellen dat ik hem slikte, zei mijn moeder: ‘Oh.’ Mijn vader zei: ‘Nou, goed idee.’ En daarmee was de kous af. Voor mij werd het onnatuurlijke fietsen met een opgeladen batterij zo een stuk leuker, omdat ie wérkt.

Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.

Twinkel Achterberg (1997) is freelance illustrator en woont in Utrecht. Ze maakt speelse illustraties waarin kleuren overlappen en texturen stralen. Inspiratie haalt ze uit kleine bijzonderheden in de wereld om ons heen.