“De honeymoon period is voorbij,” zegt hij na twee jaar, “en we hebben afgesproken dat we ermee kappen als het niet leuk meer is.”
Maar ik wil je niet kwijt, denkt ze. “Wat is er dan opeens veranderd?”
“Het is niet opeens. Ik merk het al een tijdje. Jij toch ook?”
Ze hebben de laatste tijd wel vaak ruzie. Over wassen, scheren en andere onzin. Maar de laatste dagen had ze juist het idee dat het beter ging. Maandag had ze niet geklaagd toen hij na het eten geen puf had om de afwas te doen – laat staan iets anders. Dinsdag had ze hem in bed een uitgebreide massage gegeven en meende ze dat het heel intiem was dat hij in haar handen in slaap viel. Woensdag had ze zich dan toch geschoren, maar zeurde ze niet toen hij nog steeds geen interesse had. “Ik ben moe, lieverd,” had hij gezegd – en dat begreep ze ook wel. “Misschien morgen.”
Maar woensdags morgen is vandaag, en vandaag zegt hij dat de wittebroodsweken voorbij zijn. Hij is niet meer verliefd en hij vindt dat zij dat ook niet meer is.
Toen ze elkaar leerden kennen kwamen ze allebei net uit een dramatische relatie. Het slijmerige monster waar ze aan ontsnapt waren – de gigantische slak die Ware Liefde heet – dat wilden ze elkaar niet nog eens aan doen. “Alle begin is makkelijk,” hadden ze gezegd. “Laten we het daarbij houden.”
“Begjinne is wat, aanhâlde is ‘t wurk,” zegt ze nu. Dat staat op een tegeltje in de gang van haar ouderlijk huis. Daar is ze mee opgegroeid – zo staat ze in het leven.
“Dat is natuurlijk precies het probleem,” zegt hij. “Na anderhalf jaar is bij elkaar blijven werk geworden.”
Ze herinnert zich nu dat hij de eerste keer dat hij bij haar ouders thuis kwam ook al om dat tegeltje had gelachen. Hij vond het burgermoraal – daar had een Uebermensch als hij geen boodschap aan.
“Houd je dan niet meer van me?” vraagt ze, en ze hoort meteen hoe cliché het is. Maar ja, wat zeg je anders, op zo’n moment?
“Dat is het niet,” zegt hij. “Ik hou van je, zoals ik van mijn familie hou.”
Ze kijkt hoopvol naar hem op.
Hij kijkt terug en glimlacht: “Dat wil zeggen: ik kom niet van je af.”
Ze wil lachen, schaterlachen, het is maar een grap – maar in plaats daarvan breekt er een huilbui los. Hortend, stotend, gierend, ze kan het niet bedwingen. De laatste keer dat ze zo huilde zat ze nog op de basisschool; dat was toen het velletje van haar keel tussen de rits van haar jas kwam. Ze weet wel dat ze verslakt zijn, met zijn tweeën, maar ze wil hem niet kwijt.
“Wat doe ik dan verkeerd?” vraagt ze. “Wat kan ik doen om het beter te maken?”
Hij legt zijn armen om haar heen en zegt: “Het is niet spannend meer. We zijn te vertrouwd. Je doet nooit meer iets wat ik niet verwacht.”
“Maar dat kan toch veranderen?” vraagt ze. Ze veegt haar tranen af aan zijn shirt en verbetert zichzelf stellig: “Dat kan veranderen.”
“Oh ja?” vraagt hij. “Kan dat?”
Ze hoort aan zijn plagerige toon dat het goed komt, dat hij haar nog een kans gaat geven. Ze laat hem haar gezicht kussen en proeft even later haar eigen tranen op zijn lippen. Zijn handen ontdekken haar geschoren huid en zij woelt door zijn kroeshaar. “Choqueer me,” fluistert hij voor hij zachtjes in haar oorschelp bijt. “Choqueer me.”
Wegens omstandigheden vergeeft hij haar de weinig creatieve pogingen die ze waagt – wurgen, vingers in nauwe openingen, porno op de achtergrond en fantasieën over triootjes. Het is ook niet makkelijk om na twee jaar iets te verzinnen dat je nog nooit eerder hebt geprobeerd. Maar die donderdagnacht vallen ze voor het eerst sinds maanden weer omhelzend in slaap.
Ze kent hem goed genoeg om te weten hoe hoog zijn verwachtingen zijn als hij vrijdagavond thuis komt. En nu ze iets meer tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op zijn uitdaging zal ze hem niet teleurstellen, dat weet ze zeker.
Hij vindt haar in de garage, waar ze niets anders draagt dan een paar groene kaplaarzen en goretex handschoenen. Ze doet een uitdagend dansje met de hark. Hij gromt en grijnst en trekt zijn stropdas los terwijl hij voor haar op zijn knieën valt om haar geschoren lippen te kussen.
Maar als hij in de glibberige plooi tussen haar dijen een naaktslak aantreft is het nog niet goed.