Wat de ep is voor een muzikant, is een chapbook voor een schrijver. In december verschijnt het chapbook van Jordi Lammers, Slaap lekker, Hiroshi Yoshimura, bij Wintertuin Uitgeverij. Lees hier alvast het titelverhaal, over twee middelbareschoolvriendinnen die elkaar na jaren weer zien op het concert van hun grote idool, Hiroshi Yoshimura.
Hello stranger!
In de bocht van de trein houdt Zoey zich vast aan de stoelen alsof het de leuningen van een gammele brug zijn. Ik had haar meteen herkend toen we het station in reden. Zwarte allstars. Spijkerrokje. Bruin haar dat voor haar rechterschouder hing.
Ze was het helemaal.
Hello you, zeg ik en pak haar midden in het gangpad vast. Zo omhelzen we elkaar, tot we bijna ons evenwicht verliezen en lachend gaan zitten. Ze ruikt nog steeds hetzelfde. Een mengeling van parfum, mentholsigaretten en kauwgom die vroeger de hele dag in mijn kamer bleef hangen als we plaatjes hadden geluisterd.
Hiroshi Yoshimura, zegt ze, als ik íets niet had verwacht.
Ze buigt iets voorover en pakt het shirt vast dat ze me zelf ooit heeft gegeven, een simpel wit model met in het midden een foto van de man die we straks in levenden lijve zien.
Best een daddy eigenlijk. Wil je wijn?
Ik kijk om me heen om te zien of mensen het erg zullen vinden, maar het lijkt haar weinig te schelen. Voordat ik kan reageren, haalt ze de wijn uit haar totebag en drukt ze de fles tegen haar lippen. Vroeger had ze dat al. Het talent om iedere doodnormale dag in een film te veranderen, een roadmovie over een meisje dat van huis wegloopt met alleen een rol biscuitjes en twee verfrommelde tientjes op zak. Ze veegt over haar lippen en legt haar hand op mijn knie.
Soms dacht ik nog: ik loop gewoon naar binnen, vraag of ze af wil spreken
Wow, Kim, hoe ís het leven?
Wat wil je weten?
Alles! Ik heb je zo lang niet gezien.
Ze heeft gelijk. De vorige keer was drie jaar geleden. In de tussentijd had ik op een reden gewacht om haar weer te spreken – een schoolreünie of een klasgenoot die door een bus wordt overreden waardoor je elkaar toch maar een berichtje stuurt. Maar er kwam geen schoolreünie en er werd niemand overreden. Iedereen leefde verder alsof de middelbare school slechts een brug naar het echte leven was geweest, niet het echte leven zelf. Ik ging klassieke talen studeren en Zoey was, als ik haar Instagram mocht geloven, blijven hangen in de platenzaak waar ze tijdens haar tussenjaar werkte. Soms dacht ik nog: ik loop gewoon naar binnen, vraag of ze af wil spreken. Maar uiteindelijk durfde ik dat niet en bleef ik maar wachten, wachten op een reden.
En toen zag ik dat Hiroshi Yoshimura naar Nederland kwam. Hiroshi Yoshimura, onze held, mascotte, ons licht in het donker, de man wiens muziek we uren konden luisteren. Ik kon het nauwelijks geloven toen ik de aankondiging op de website van de Ekko las, maar hij was het echt. Zonder te aarzelen stuurde ik de link naar Zoey door, die een dag later net zo verbaasd reageerde als ik.
Hiroshi Yoshimura? Onze Hiroshi Yoshimura? Dan gaan we natuurlijk.
Onderweg naar de Ekko passen we de fles door, terwijl Zoey vertelt dat haar ouders nog saaier zijn geworden dan ze al waren.
Ik meen het, zegt ze, laatst belde mijn moeder om te vertellen dat haar zus een nieuwe hond heeft. Zo’n leven is toch om te janken?
Ik haal mijn schouders op.
Misschien vindt ze het wel best.
Misschien wel, zegt Zoey, maar ik zou mezelf allang van kant hebben gemaakt. Moment.
Zoey staat stil en checkt haar mobieltje. Nadat die weer in haar zak verdwijnt, steekt ze haar hand uit als een ober die een bord vasthoudt.
Volgens mij gaat het regenen.
Ze sluit haar ogen en ademt zo diep in dat ik de lucht haar neus in hoor vliegen. Hierom. Hierom ben ik ooit zo verliefd op haar geworden. Niet eens om wat ik zag als ik naar haar keek, maar van welke beelden, geluiden en geuren ze me bewust maakte. Zo kon ze soms uit het niets naar een paar bladeren op een motorkap lopen en daar een foto van maken alsof het om een bekend schilderij ging. Of bomen. Bomen waren bij haar nooit normale bomen, maar droevige, vrolijke of eenzame bomen.
Ruik je het?
Ik knik en voel een druppel op het puntje van mijn neus landen, gevolgd door druppels op mijn voorhoofd, mijn handen en mijn kin, ik kijk naar boven, zie de regen op me afkomen en maak een knot in mijn haar.
Je bent waarschijnlijk de enige millennial met een printer, zegt ze
Kom, zegt Zoey en ze begint te rennen. Eerst volg ik haar met een nonchalant drafje, maar al gauw versnel ik mijn tempo om haar bij te houden. Ik spring net als Zoey over een grote regenplas, steek de weg over en ontwijk toeterende auto’s, terwijl het stof van mijn broek tegen mijn bovenbenen plakt en mijn natte haar voor mijn gezicht hangt. Eigenlijk heb ik helemaal geen tijd om na te denken, maar toch blijf ik me volledig bewust van de manier waarop ik mijn armen en benen beweeg. Best intiem, samen rennen, dat wist ik helemaal niet.
Nadat we eindelijk de Ekko hebben bereikt, hijgen we met onze handen op onze knieën na onder het afdakje.
Klotelongen, zegt Zoey en ze slaat een paar keer op haar borst.
Rook je nog?
Helaas wel, ja.
Ik lach, ga naar binnen en geef de uitgeprinte kaartjes aan de hippe gast achter de balie – een jongen met een muts en een oorbel van wie ik me afvraag of hij slaperig is of dat hij het cool vindt om laconiek te kijken. Nadat hij de code heeft gescand, geeft hij me een knipoog en maakt een gebaar dat we door mogen lopen. Ik voel een por in mijn rug en zie dat Zoey twee keer haar wenkbrauwen optilt.
Drie mannen bespreken welke bands ze hier in de jaren tachtig hebben gezien
Je bent waarschijnlijk de enige millennial met een printer, zegt ze als we aan de bar zitten. Ze buigt voorover en knijpt haar natte haar uit alsof het een doorweekte vaatdoek is. De zaal is kleiner dan ik verwacht had. In het midden hangt een discobal die zijn witte stippen steeds hetzelfde rondje door de zaal laat maken en aan de muur hangen posters van bandjes die allemaal op elkaar lijken: hoog opgetrokken jeans, Dr. Martens, rare zonnebrillen, ironische poses. Opnieuw checkt Zoey haar mobieltje, maar nu iets langer, fronsend, voorovergebogen.
Dit moet ik opnemen, zegt ze, tot zo.
Terwijl Zoey aan het bellen is op de wc luister ik naar drie mannen die bespreken welke bands ze hier in de jaren tachtig hebben gezien. Ze ruiken naar de aftershave van mijn vader, gecombineerd met de mengeling van bier en zeepsop die uit de houten vloer opstijgt. Ik doe mijn ogen dicht en probeer het voor me te zien, Zoey en ik, naast elkaar terwijl Hiroshi Yoshimura het podium oploopt. Misschien zullen we bij die eerste toon kort naar elkaar kijken en glimlachen, misschien zullen we zelfs even in elkaars handen knijpen en ja zeggen, alleen maar ja.
We waren vijftien toen Zoey een plaat van hem opzette en naast me op de vloer van haar slaapkamer ging liggen. Het begon met een paar seconden stilte, gevolgd door het geluid van een beekje.
Pas na een tijdje schoof daar een simpele melodie overheen, vier tonen die eindeloos herhaald werden.
Normaal praatten we door de muziek heen, maar die middag vielen we stil. Ik verloor alle besef van tijd en plaats en voelde me langzaam uit mijn lichaam stijgen, steeds hoger en hoger tot ik ons naast elkaar op de vloer zag liggen.
Misschien duurde het tien minuten, misschien een uur, op dat moment had ik alles geloofd.
Ik opende mijn ogen en zag Zoey op haar zij naar me kijken.
Jezus, zei ik en ze glimlachte.
Vanaf dat moment gebruikten we elk leeg moment van de dag om zijn muziek te luisteren. Omdat we hadden ontdekt dat een half uur langer duurde als we ons kapot verveelden, deden we ons best om tijdens de schoolpauzes zo weinig mogelijk uit te voeren.
Zoey lag met haar blote benen tegen het muurtje naar de lucht te kijken en ik at mijn boterhammen met pindakaas, terwijl ik naar de brugklassers staarde die elkaar achterna renden. Bovendien konden we helemaal niet bewegen.
Als iemand zijn hoofd te veel naar links of rechts draaide, schoot het oortje er bij de ander uit.
Op mijn zestiende verjaardag gaf ze mij het shirt.
Kom mee, zei Zoey toen ik die zaterdagmiddag voor haar deur stond. Ze greep mijn hand vast en trok me mee naar haar slaapkamer. Daar pakte ze mijn schouders beet en bond ze een blinddoek om mijn hoofd. Blijf staan, zei ze, niet spieken. Ik rook haar lippenbalsem en voelde hoe ze haar vingers onder mijn shirt haakte. Heel rustig trok ze de stof omhoog, tot aan mijn oksels, haar adem vlak bij mijn lippen. Voor het eerste voelde ik iets wat daarna nooit meer zo heftig terug zou komen. Buikpijn. Rillingen. Het gevoel dat ik flauwviel. Ik stond in mijn hemdje in haar kamer en wist zeker dat alles zou veranderen. Zoey, zei ik. Komt goed, antwoordde ze. Ze rommelde wat in haar kast en wurmde snel en onhandig een shirt over mijn hoofd. Ik hoorde haar grinniken, terwijl ze me naar een andere plek in de kamer begeleidde. Ze knoopte de blinddoek los en daar zag ik mezelf staan, in de spiegel, met een veel te groot, wit shirt waarop het portret van Hiroshi Yoshimura stond. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik keek een tijdje naar onze held die in een witte coltrui onder een boom poseerde en stond op het punt om te gaan janken. Wat is er, vroeg Zoey, vind je het niet mooi? Dat is Yoshimura hè. Ik knikte, veegde met mijn pols de tranen in mijn ogen weg en zei dat ik het juist heel mooi vond. Zoiets liefs had ik nog nooit gekregen.
Zoey is inmiddels zo lang weg dat ik mijn tweede biertje heb besteld
In de maanden die volgden ging ik steeds meer van het shirt houden, ik raakte er zelfs zo aan gehecht dat ik iedere avond voordat ik in bed stapte over het portret aaide en ‘slaap lekker’ zei. Het was gênant, maar ik kon niet anders. Zelfs toen ik in Leiden op kamers ging wonen en Zoey op de middelbare school achterliet, kon ik niet in slaap vallen voordat ik Hiroshi Yoshimura welterusten had gewenst.
Nu zie ik een boomer met een bierbuik naar het portret vlak onder mijn borsten kijken en zijn duim opsteken. Nadat ik kort naar hem heb geknikt, tikt hij zijn vrienden aan die stuk voor stuk hetzelfde doen. Zoey is inmiddels zo lang weg dat ik mijn tweede biertje heb besteld. Als ze naar me toe loopt en mijn lege glas ziet staan, legt ze haar hand op de mijne.
Sorry, die moest ik opnemen.
Wat dan?
Gewoon, gedoe.
Vervolgens neemt ze zo’n grote slok van haar bier dat er een laagje schuim op haar lippen blijft plakken. Wow, zegt ze, Talk Talk!
Bij het horen van het intro van ‘It’s My Life’ springt ze op van haar kruk en begint ze te dansen. Met haar armen, haar benen, met haar heupen en haar gezicht, met alles wat ze heeft zingt ze de eerste regels mee, terwijl ze met haar gezicht naar mij toe naar achteren loopt.
Kom, roept ze en ze steekt een hand naar me uit.
Even opdrinken, zeg ik en ze draait al met een pirouette richting het groepje mannen die stuk voor stuk hun rechtervoet op het ritme bewegen. Zoey, stomme, mooie Zoey. Alle mannen bekijken haar alsof ze nog nooit een vrouw hebben gezien, maar het lijkt haar niks te kunnen schelen, ze grijpt naar de lucht en trekt haar arm naar beneden alsof ze de zon uit de hemel plukt, danst zoals we dat vroeger op haar kamer deden, theatraal en onbeschaamd, lachend om elkaars domme moves tot we hijgend en lachend tegenover elkaar stonden, onze handen om elkaars schouders. Ondertussen lopen steeds meer mannen de zaal in. Zoey ontwijkt ze en eindigt uiteindelijk weer naast me op de barkruk.
Waarom dans je niet?
Ik ben gewoon moe.
Bang bedoel je.
Nee, moe.
Bang.
Zoey.
Wat? Je houdt toch van dansen? Of ben je daar te oud voor?
Ik sta op het punt boos te worden, maar dan prevelt een man met een paardenstaart iets in de microfoon op het podium. Test test test. Hij zet een glas water op de rand van de vleugel en negeert het groepje mannen dat voor hem applaudisseert alsof hij de hoofdact is. Als hij weg is, dimmen de lichten en stopt de muziek, het startsein voor de bezoekers om met z’n allen naar voren te schuiven.
Shit, zegt Zoey.
Misschien is hij in slaap gevallen, hoor ik iemand fluisteren
Ze zet haar half opgedronken biertje op de toog en pakt mijn pols vast. Zo glijden we langs alle bezwete lijven tot we recht voor het podium staan, ingesloten door een groepje mannen dat rustig door blijft praten. Naast me schijnt het blauwe licht van Zoeys mobieltje. Weet je wel wie daar speelt, wil ik zeggen, maar ik houd mijn mond en kijk naar het podium.
En dan is het zover.
Langzaam, zoals bejaarden achter een rollator schuifelen, loopt Hiroshi het podium op. Hij heeft een lichtgrijs pak aan, met daaronder zwarte puntschoenen. Zijn snor is verdwenen en zijn mooie, dromerige blik heeft plaatsgemaakt voor een gezicht vol rimpels en vlekken. Zonder het publiek in te kijken steekt hij kort zijn hand op voordat hij zich op het krukje laat zakken.
Daar blijft hij een tijdje zitten, roerloos, starend naar zijn handen.
Misschien is hij in slaap gevallen, hoor ik iemand fluisteren, maar Hiroshi lijkt geen haast te hebben. Pas als iedereen stil is en er alleen nog een spotlight op de piano schijnt, laat hij zijn hand zakken en drukt hij de eerste toets in van de vier tonen die samen de melodie vormen waar we drie jaar geleden eindeloos naar luisterden. Zoey heeft haar mobiel inmiddels in haar zak gestopt. Ze slaat haar hand om me heen en laat haar hoofd heel kort op mijn schouder rusten. Ik glimlach en sluit mijn ogen, luister naar de klanken die me vroeger naar een andere plek transporteerden. Langzaam zie ik alles weer voor me. Zoey en ik die na het schoolfeest dronken in de parkeergarage dansen. Zoey in een panterbikini die op het gras bij een meertje haar handen opent en me een kikker laat zien. Zoey die naar haar gitaarhals kijkt. Zoey die in de tuin van onze docent geschiedenis haar broek laat zakken en fluistert dat ik stil moet zijn. Zoey die me leert hoe je een oog tekent. Zoey die op het tapijt ligt en me met die enorme irissen van haar aankijkt, glimlacht, alles waar ik van hield is er weer, springlevend, alsof het nooit is weggeweest – en dan voel ik iets kouds langs mijn elleboog glijden waardoor ik in een reflex mijn arm wegtrek.
Ho, zegt een man die drie bierglazen tegelijk vasthoudt.
In één klap zijn alle beelden verdwenen. Ik probeer nog een herinnering op te duiken, een detail dat de rest tot leven wekt, een oorbel misschien of een kledingstuk, maar hoe meer ik mijn best doe, hoe meer ik besef dat het niet meer gaat lukken. Ik hoor Hiroshi Yoshimura steeds dezelfde tonen aanslaan en stoor me voor het eerst aan het melodietje dat zich eindeloos herhaalt, opnieuw en opnieuw. Ik kijk naar links, maar Zoey staat er niet meer.
Sorry, zeg ik terwijl ik me naar de uitgang wurm, sorry.
Ik baan me een weg langs dezelfde mensen bij wie we voorkropen, loop naar buiten en hoor het geluid langzaam wegvallen. Zo donker opeens. Wanneer is dat gebeurd? In het water van de gracht tegenover de Ekko kronkelen gele lichten en in het schijnsel van de lantaarnpaal valt de motregen met een schuine baan op Zoeys haren. Ze zit op een elektriciteitskastje vol stickers. Een sigaret tussen haar wijs- en middelvinger.
Soms fietst er iemand langs, maar verder is het stil op straat
Sorry, zegt ze als ze mij ziet, ik had het benauwd.
Je bent aan het roken.
Dan nog.
Jezus.
Wat?
Hiroshi speelt daar. Niet zomaar iemand. Hiroshi Yoshimura.
Zoey zucht en schuift iets op.
Ik weet het.
Ik ga naast haar zitten en kijk met mijn schouder tegen de hare naar de verlichte woonkamers aan de overkant. Soms fietst er iemand langs, maar verder is het stil op straat.
En dan hoor ik het, zo zacht dat het nauwelijks opvalt. Ik kijk om me heen, zoek de oorsprong van het geluid en vind die onder een regenpijp waar een beekje begint dat via de goot richting een put stroomt. Zoey moet het ook gezien hebben, want ze glimlacht, sluit haar ogen en laat haar handen op haar schoot rusten. Zo blijven we een poosje zitten, geen idee hoelang.

Jordi Lammers is schrijver en docent. In 2020 won hij Write Now! en in 2018 de Nijmeegse Literatuurprijs. Hij publiceerde zijn werk in onder andere De Revisor en was in 2020 een van de deelnemers van de Parijsresidentie van deBuren. Jordi treedt geregeld op met zijn teksten en vormt daarnaast met zijn broer de band Benji. In november verschijnt Jordi's chapbook getiteld Slaap lekker, Hiroshi Yoshimura, dat hij zal presenteren tijdens het Wintertuinfestival op 27 november.

Pam Steenwijk