Het was ergens afgelopen winter, laat in de middag. Buiten was het donker, binnen was het knus. Er werd aangebeld. Ik verwachtte niemand, dus het zou weer een pakketje voor de buren zijn en anders waren het de Jehova’s wel. ‘Hallo?’ riep ik in het trapgat. Het licht moest hier toch echt nodig eens gemaakt worden. Een meisje met sluik bruin haar en een bleek spitsig gezichtje kwam naar boven lopen. Ze kon onmogelijk ouder dan zestien zijn. We stelden ons aan elkaar voor. ‘Wát gráppig’, zei ze gespeeld hysterisch. ‘Mijn broertje heet óók Kasper’. ‘Ja, het is een kleine wereld’, reageerde ik laconiek. ‘Wat een gezellige buurt is dit zeg, ik zou hier ook wel willen wonen’, zei ze vervolgens, alsof we al uren met elkaar in gesprek waren geweest en er weinig onderwerpen meer voor handen waren. Ik probeerde de Admiraal de Ruijterweg met nieuwe ogen te zien, maar kon er weinig gezelligs in ontdekken. ‘Waar woon jij dan?’ vroeg ik zonder enige interesse in mijn stem te veinzen. ‘Monnickendam’ zei het meisje verontschuldigend. Als ik om een praatje verlegen had gezeten zou ik vervolgens kunnen zeggen dat ik daar ook vandaan kwam. Maar zodirect ging ze weer zo stom met haar ogen rollen en ik wilde vooral dat ze zo snel mogelijk wegging. Ze verkocht vast geen zwavelstokjes, maar ze kwam hoe dan ook voor iets anders dan deze geforceerde small talk. Misschien verwachtte ze dat ik haar naar binnen zou uitnodigen en thee aanbieden, maar transacties van welke aard dan ook behoren nu eenmaal in de deuropening te geschieden.
‘Waar kom jij eigenlijk voor?’ vroeg ik toen maar om ter zake te komen. ‘Wel, heeft u ooit van Botswana gehoord?’ zei ze met trillende stem. Okay, nu was het tenminste duidelijk waar dit hele toneelspel omheen had gedraaid. Ze zou me zo vragen of ik mijn handtekening ergens neer wilde zetten en dan werd er vervolgens elke maand een bedrag van mijn rekening afgeschreven en folders met dankbaar kijkende negers door mijn brievenbus gegooid. ‘Het spijt me, maar ik laat Botswana vandaag even voor wat het is’ zei ik en wilde de deur dichtslaan. ‘Maar er staat nu een busje voor de deur!’ zei ze gehaast. ‘Dat busje gaat rechtstreeks naar Botswana, waar we de mensen gaan helpen. U krijgt een kwartier om al uw spullen in te pakken, u moet nu de keuze maken of u echt iets wilt veranderen of niet.’ Verbouwereerd keek ik het meisje aan. Was dit nou waar ik mijn hele leven zonder het te weten voor getraind was? Kwam het allemaal hierop aan? ‘Ik weet het niet zo goed,’ zei ik stamelend. ‘Het is me wel nogal een beslissing die ik hier moet maken.’ Even viel het stil tussen ons. Toen zei ze breed lachend: ‘Als hier écht zo’n busje stond zou ik het wel weten. Maar u kunt zeker wel iets betekenen.’ En toen haalde ze een formulier uit haar tas. ‘Als u hier tekent heeft een heel dorp voor een week te eten en dat kost u maar een euro per maand.’ Ik hoorde van alle kanten buren zich achter hun meubilair verschuilen, dit was een gehorig huis. ‘Het spijt me, het is nobel werk dat je doet, maar ik teken niets. Ik ben een egoïstische zak en die moeten er ook zijn. Prettig kennis te hebben gemaakt.’ Beteuterd liep het meisje de trap af.
Een paar uur later ging ik de deur uit om boodschappen te doen. Verderop in de straat herkende ik de houterige trompetstem van het meisje. Het klonk alsof ze weinig succes had in dit district. Waarom stuurden ze eigenlijk een minderjarig meisje uit Monnickendam naar de grote stad voor dit werk, met deze kou en rond een tijdstip dat de meeste mensen aan hun warme maaltijd zaten? Had ik haar niet teveel afgesnauwd? Zou iemand ook maar een handtekening hebben achtergelaten? Zou ze nu ontslagen worden? Ze had voor mij zo haar best gedaan, maar ik hoorde nu in haar stem dat ze het aan het opgeven was. Botswana kon me aan m’n reet roesten, maar ik wilde niet dat dit kind ongelukkig was. Toen ik terug kwam uit de supermarkt zag ik dat ze in een trapportaal zat, wezenloos haar folders doorkijkend. Zou ik haar alsnog naar binnen vragen voor een kop warme cacao of anijsmelk? Haar vertellen dat het leven meer waard was dan dit soort shitdagen deden vermoeden? Haar gedichten van Slauerhoff voorlezen en liederen van Nick Cave laten horen? Strak voor me uit kijkend liep ik langs haar heen.
Sindsdien heb ik vaak gedroomd dat ik samen met haar in het busje zat, op weg naar Botswana. We lachten naar elkaar, want we deelden nu een doel in ons leven. Badend in het zweet en met een verscheurend gevoel van schuld werd ik dan wakker, terwijl ik voor me haar levenloze lichaampje opgeknoopt aan een Monnickendamse plafondbalk zag bungelen. Toen ik haar deze week op een terrasje bij de Nieuwmarkt zag zitten herkende ik haar nauwelijks. Ze had make-up op haar gezicht en de slappe lach om het een of ander. Naast haar zat een gespierde jongen met een baseballpetje. Hij was aan het bier, zij aan de rosé. Het was een dag waarop de stad het leven leek te omarmen. Zij herkende mij wel. ‘Egoïstische zak!’ riep ze me na. De lente was weer begonnen.