Wie schrijft, die verdrijft. Schrijven is eigenlijk altijd iemand anders monddood maken. Dat komt ter sprake, op een zekere literaire avond, tussen mij en een stadsdichter, T. Zijn punt: een echt of fictief personage (en wie zich ook maar aangesproken voelt) kan zich helemaal niet verdedigen.
‘Ik heb over allerlei exen geschreven, die er bekaaid vanaf kwamen,’ zegt T. ‘Daar ga ik meteen mee stoppen.’
‘Welnee, alle schrijvers doen dat.’ Ik neem in deze discussie het Taylor Swift-standpunt in: je kunt altíjd over de rug van de ander schrijven, als het maar voor de kunst is. ‘Ik bedoel, wat was Sufferd D. zonder Tobi Lakmaker? En I.M. werd door Connie Palmen een mythe!’
Het is zo’n avond waar je helemaal de regie over verliest. Mijn lijdende voorwerpen in deze column, beste vriend X. en stadsdichter T, hebben net prachtig voorgedragen. X. vol humor, T. wrang-romantisch als een jonge J.C. Bloem. De muzikanten waren verbluffend. Bij mijn optreden wordt als verrassing een documentairefilmpje over me vertoond dat ik nooit eerder gezien heb, een soort Funniest Home Videos met mij in mijn boot. Mijn voordracht, over soepgooiende klimaatactivisten, komt niet echt uit de verf. Alles ontglipt me. X. staat de hele avond te praten met een veelbelovend dichteres (een steek jaloezie). Mijn ex, tot mijn vreugd en paniek ook gekomen, is van niets onder de indruk behalve de performance artists in wolvenpakken (een steek jaloezie). Eén van de wolvenpakken begint viool te spelen in een onbegrijpelijke opeenvolging van klanken.
Stadsdichter T. en ik denken nog even na over het monddood-vraagstuk. Wie één levende ander tot personage maakt, schrijft fictie. Wie een hele levende groep tot personages maakt, doet al gauw aan vervreemden, simplificeren, of culturele toe-eigening – zeker als die anderen kwetsbaarder zijn en niet de macht hebben hun eigen verhaal te vertellen. Ook ik: ik vertel T. over een toneelstuk dat ik schreef, gesitueerd in Indonesië en de Molukken, over culturele toe-eigening. De directrice van Theater Bellevue wilde plots niet meer in zee: ‘We zijn toch een beetje bang voor de reactie uit de Molukse en Indonesische gemeenschap.’ De kritiek die ze vreesde: culturele toe-eigening (Theater Zuidplein durfde het overigens wel aan.) Natuurlijk is een cultuur van een gemarginaliseerde groep kapen niet hetzelfde als iemand tot Sufferd D. bombarderen, maar is dat niet óók verkeerd?
‘Je zult mij niet kapotschrijven toch?’ heeft T. eerder half grappend gevraagd.
Moet je dat beloven? Moet je een personage toestemming vragen als je over hem schrijft? Moet je de ander voordat je publiceert nog eens een proofread geven? Hoor- en wederhoor?
‘Kapotschrijven moet gewoon kunnen,’ roep ik stoer. Karma denkt er anders over.
Ik ben een personage in mijn eigen column geworden. Nee: een personage in andermans column
Na de pauze voel ik me duizelig worden, mijn hoofd bonkt. Komt dit door de viool? Doordat ik een uur eerder in een kinderrestaurant een brulgesprek heb gevoerd met een middelbareschoolvriendin, een collegaschrijver, en drie baby’s? Ik heb de hele dag allerlei mensen gezien die ik uit allerlei verschillende contexten en periodes uit mijn leven ken. Dat gebeurt verder alleen op mijn verjaardag en in nachtmerries – feitelijk hetzelfde. Het voelt alsof ik in een droom ben.
Dat is het: ik ben een personage in mijn eigen column geworden. Nee: een personage in andermans column. Die van T., zijn vrijdagcolumn op Tirade. Ik ben sufferd M. De stomme.
T (alle touwtjes in handen), begeleidt mij (tollend) de zaal uit. Hij wil het diepgaande gesprek voortzetten: ‘Wat bedoelde je eerder met “het echte leven is a-poëtisch”?’
‘Nou,’ zeg ik, en dan gebeurt het. Ik piep, ik hijg, maar er komt geen geluid meer over mijn lippen. Ik ben mijn stem volledig kwijt.
‘Hhh!’ zeg ik. ‘Hk bhn m’n sthm vhllhdhg kwht!’
Voor T. is dit aanleiding om de een na de andere persoonlijke vraag in ontwapenende oneliners af te vuren.
‘O jee, heb je wel iemand die voor je zorgt?’ zegt T. ‘Of nee: dat wil jij vast niet. Huisje-boompje-beestje – of wel?’ (‘MHMH!’ zeg ik.)
‘“Alleen in mijn gedichten kan ik wonen”, je weet wel wie dat zei.’ (‘Slhhrhhff!’)
‘Ik kwam laatst een dichter van 29 tegen en die geloofde niet meer in de liefde. Terwijl ik zie: zelfs mensen die écht anders bedraad zijn, vinden iemand. Nou, wat jij?’ T. gaat door. Hij heeft een ondeugende, heel licht sardonische twinkeling in zijn ogen. ‘Jij bent psycholoog toch? Ze zeggen dat veel psychologen zelf een psycholoog nodig hebben. Wat denk je?’
‘MHMHM!!!’ piep ik. ‘MHHMHMM HHM HHM HHM HHHMHMHM.’
Het heeft geen zin. Ik heb nog zo veel argumenten, visies en woorden, maar ik kan ze niet meer uitspreken. Het is vreselijk. Mijn taal heeft me verlaten.
‘Ik vond het echt heel leuk,’ zegt T. en hij geeft me een afscheidsknuffel. Ik hang als een marionettenpoppetje in de omhelzing, klein, hoewel ik zo’n zes jaar ouder ben. De stadsdichter spreekt me vriendelijk, doch vaderlijk toe. ‘Ziek goed uit. En over dat liefdesverdriet van je: je bent nog jong. Het komt allemaal, op z’n tijd.’ Dan verdwijnt hij de nacht in.
De nobele kunst van het dichten
“Hé schrijver, voor ons programma zijn we op zoek naar een vrouwelijke dichter die iets heeft met GGZ en Zelfredzaamheidsdag die een kort intermezzo kan geven op een ligzakconcert in Geleen, ben jij dat soms? (helaas geen vergoeding beschikbaar)”
Ik schiet confetti van mijn gedichten naar de poëziejury uit een groot kanon
Krachtig beeld, vindt de jury, mijn snippers dringen door in knoop- en neusgaten
Ik win nipt van een dichter
die een psychose veinst en daar in blijft hangen.
Na afloop drinken hij en ik met zijn drieën een biertje
en ik vraag ze of hun treinen nog rijden - ze halen hun schouders op, in hun gedicht zijn ze al thuis-
Dat zou ik schrappen, zegt een criticus, of eigenlijk mijn moeder?
Pauze.
We roken de laatste confetti op. Ik schop
de aarde uit als een knellende schoen, ik stijg
tot zolders, in bed zegt mijn redacteur: weet je, jij zou het echt goed doen op papier.
In de tweede ronde verliest een dichter die stelselmatig racisme ervaart van een dichter die mooi over vogels praat.
Urgentie. Ik vouw mezelf tot een vliegtuig, raak in het rafelen mijn volgorde kwijt.
Buiten op een bankje zit een skelet dat wacht tot een uitgever terugmailt.
Marthe van Bronkhorst (zij/haar) is schrijver, theatermaker en psycholoog en studeerde aan de VU Amsterdam en Harvard Medical School. Ze schreef voor onder meer Theater Ins Blau, Sonnevanck, Over het IJ festival, Kluger Hans, Meander, De Revisor en werkt aan een roman over duikers bij uitgeverij De Geus.
Jill Heesbeen is een illustrator die graag werk maakt over de relaties tussen personen op maatschappelijk en op persoonlijk niveau. Zo laat ze je nadenken over de omgang met je medemens. Ook de relatie met jezelf (en de mentale problematiek die daarmee gepaard kan gaan) is een onderwerp dat ze graag verbeeldt.