'Ik startte met het wegnemen van de scherpe randen. Als er geen lijnen waren hoefde ik er ook niet langer binnen te kleuren.' Wordt het leven makkelijker als je er letterlijk niet meer op hoeft te focussen? Celine Vervaet legt ons deze vraag voor in dit herkenbare korte verhaal.
Deze ochtend nam ik mijn laatste paar daglenzen uit hun plastic kuipjes, legde de siliconen velletjes op mijn tong en zoog erop, alsof ik zo mijn smaakpapillen kon aanscherpen.
Zout. Beter zien smaakte zout. Ik hield van grote hoeveelheden zoute chips, oesters, sojasaus en ansjovis los uit het blik. Het was mijn favoriete smaak, op de voet gevolgd door umami, dan zuur, zoet en bitter. Ik haatte bitter, misschien omdat ik het zelf geworden was.
De lenzen losten niet op, zoals mijn opticien me laatst nog had wijsgemaakt.
‘Ze bestaan voor tachtig procent uit water, in een oogwenk blijft er niets van over,’ had hij gezegd, en ik twijfelde of hij al dan niet bewust het woord oogwenk had gebruikt. Zijn mond was bedekt met het verplichte mondmasker. Achter zijn brillenglazen had ik slechts vaag zijn ogen kunnen zien, een waas van knipperend rimpelvlees met een donkere schijn van wimpers.
In mijn mond jongleerde mijn tong met de zoute vliesjes. Ik had moeten weten dat het een leugen was, een zorgvuldig ingestudeerd verkooppraatje toegespitst op hippe dertigers die met het milieu begaan zijn. Zo zag ik er blijkbaar uit.
Vanaf vandaag zou ik niet langer het taaie gevoel van lenzen verdragen. Ik kreeg er schele hoofdpijn van. Zoveel schele hoofdpijn dat ook brildragen me was gaan tegenstaan. Het waren de scherpe randen van de dagelijkse dingen die krakend en piepend in mijn brein leken te snijden en achter mijn ogen een gonzend gewemel deden opborrelen als stomende lava in een vulkaan.
In een poging de twee velletjes weg te kauwen slaagden mijn kiezen er niet eens in ze te verscheuren. Ik spuwde ze op de rand van de lavabo, waar ze gekreukt en blauwig haast onzichtbaar tegen het witte keramiek bleven kleven.
Hoewel ik er daarvan tientallen had liggen, eentje bij elke outfit, greep ik vandaag dus niet naar een bril. De verzameling was ontstaan toen het eerste Belgische filiaal van het betaalbare brillenmerk zich in de stad vestigde, precies naast de voordeur van mijn kot. Ik liep er binnen op hun openingsdag, nam een glaasje cava van de hoge tafel bij de inkom, knikte naar de zwijgzame gastdame op stiletto’s en ging naar buiten met een bril, ter plekke opgemeten en in elkaar gezet. Een maand later had ik er drie. Een jaar later zeventien. Nu hield ik de tel niet meer bij. Na zoveel geld te hebben bespaard op trendy modellen in verschillende vormen en kleuren kon ik me wel een designer exemplaar veroorloven. En omdat je die niet al te vaak mag dragen – het moest exclusief blijven nietwaar – nog één en nog één.
Intussen lagen er duizenden euro’s aan brillen netjes zij aan zij in de eerste lade van mijn kleerkast, boven het ondergoed.
Ik was ooit met lenzen begonnen om make-up aan te brengen, anders zag ik niet wat ik deed. En als ik die lenzen dan toch in had, waren er dagen dat ik ze liet zitten. Omdat mijn oogmake-up erg leuk zat bijvoorbeeld, en ik het mooier en mysterieuzer vond om zonder barrière onder een lok vandaan naar de wereld te lonken. Naar klanten en mijn baas, die überhaupt de redenen waren waarom ik moeite deed dagelijks make-up op mijn gezicht te smeren.
Vandaag echter, hield ik ermee op kunstmatige zaken in mijn ogen te stoppen, op mijn huid te deppen of op mijn neus te zetten. Ik koos vandaag voor een onscherpe wereld, want God moet er toch iets mee bedoeld hebben toen hij me maakte, halfblind en bleek?
Met mijn neus haast tegen het glas gedrukt bekeek ik in de spiegel mijn natuurlijke teint. Bleek, ja. Zo zou Oliver me noemen. En hij zou vragen of ik me wel lekker voelde. Want een vrouw zonder make-up, daar moest wel iets aan schelen.
Ik werkte al jaren in zijn exclusieve, hippe interior design conceptstore waarvan de naam deed denken aan een item uit de minder exclusieve IKEA-catalogus: veel medeklinkers en puntjes op schaarse klinkers. Ook de items die we met succes aan de man brachten leken zo uit de bijbel der betaalbare interieurs te zijn weggeplukt, met het verschil dat het prijskaartje makkelijk het vijfdubbele bedroeg. Meer nog dan de banken en bijzettafeltjes, uit de kluiten gewassen tv-meubels en meer soorten stoelen dan een mens nodig zou mogen hebben, verkochten we oogstrelende snuisterijen en gebruiksvoorwerpen die zo mooi en onnodig waren dat ze nooit versleten of stuk gingen, wat onze vaste klanten niet leek tegen te houden om er maandelijks nieuwe aan hun inboedel toe te voegen. En we hadden oorbellen. Immense hoeveelheden oorbellen.
Wat de core identity van de zaak dan ook mocht wezen, het bracht meer dan genoeg klanten naar de shop. Want zo noemde Oliver zijn geesteskind: de shop (en overigens ook zijn ‘geesteskind’). Hij belde me op en zei dingen als ‘Ik ga morgen de shop herinrichten.’, ‘Ik geraak vandaag niet in de shop. Red jij het alleen?’ (wat geen vraag was maar een mededeling) en ‘Het gaat goed met de shop, Nola, het gaat erg goed met de shop.’ Dan was hij al vergeten dat hij me aan de lijn had, en stond hij waarschijnlijk door het raam naar het water te staren.
Hij had me foto’s van zijn huis getoond: een historisch pand aan de rand van een historische stad, ingericht met de spullen die hij verkocht. Ik kreeg zelfs een virtuele rondleiding door zijn immense slaapkamer met inloopkledingkast. En hoewel het nu waarschijnlijk klinkt alsof ik mijn neus ophaalde voor mensen als Oliver, wilde ik niets liever dan in zijn zorgvuldig opgemaakte designerbed zorgvuldig door hem genomen te worden. Net zo zorgvuldig als hij zijn huis en zijn shop inrichtte, hoopte ik dat hij mijn heupen beetpakte, op zijn knieën achter me gezeten, en dat hij zich bij me naar binnen duwde, zijn penis verpakt in een designercondoom met ribbels voor extra genot. Die gebruikte hij beslist.
Het was niet de eerste keer dat ik bezeten was geraakt van iemand met wie ik samenwerkte. Het waren altijd al de nonchalante, gewiekste en goed uitziende collega’s, bazen en filiaalhouders die me door de dagen heen hadden gesleurd. Nooit waren ze relatiemateriaal, maar elke dag weer naar hun aandacht te kunnen hengelen maakte mijn dagen zinvol, nadat studeren me niet was gelukt, ik niet op familie kon terugvallen en de toekomst voor mij iets was wat als een inktvlek uitdijde, hopeloos om er nog iets van te maken.
Vandaag sloeg ik een nieuwe weg in. Ik wist alleen nog niet precies welke, en ik hoopte op niets concreets: geen man, geen noodlottige levenswending, geen wederopbouwen van verbrande bruggen. Terwijl ik mezelf in een skinny jeans en een oversized blouse hees, dacht ik aan mijn moeder en waar zij nu was. Ik leek op haar, of toch op de laatste versie van haar die ik had gezien, vaag, door tranen heen. Zo zag ik mezelf nu. Ook ik werd ouder.
Gedurende een lange tijd na haar dood had ik gehoopt op een boodschap, een wegwijzer, een puzzelstuk. Een immens geldbedrag desnoods, iets wat me richting zou geven. Dat de functionaris die ze een levensbepalende enveloppe in bewaring had gegeven mij plots zou opzoeken. Dat ik een mysterie moest oplossen om verloren gewaande familieleden terug te vinden en dan met kerst plots aan een goedgevulde tafel zou zitten. Ik zou handen op mijn schouders voelen en knipogen naar mijn moeders glimlachende geest in de hoek van de kamer.
Ik startte met het wegnemen van de scherpe randen. Als er geen lijnen waren hoefde ik er ook niet langer binnen te kleuren. Met een handtas onder mijn arm ging ik de deur uit en zag een blob van tegen elkaar aan deinende vormen waarbinnen ik vrijuit kon bewegen. Als een kind dat denkt dat niemand haar ziet als zij haar ogen sluit, bewoog ik me door de stad, ik kende haar toch op mijn duim. Ik stootte me onderweg naar de winkel niet aan bloembakken en paaltjes, en stak niet zomaar over op plekken waar rotkereltjes met uitgebouwde Volkswagen Golfjes ieder moment door de straat konden scheuren.
Ik zou mijn klanten straks net zo onberispelijk van dienst zijn als altijd, maar zou me niet langer inlaten met details. Krassen op vaasjes zijn er niet als je ze niet ziet en juwelen staan altijd goed als je slechts een vage stip op de huid waarneemt. Bovendien zou ik me niet meer hoeven te storen aan niet-symmetrische eyeliner en snottebellen van verveelde kleuters die langs meubels worden gewreven.
Zonder haperen duwde ik mijn sleutel in het slot. Op de tast zette ik het alarm uit en deed ik alle verlichting branden door op zes verschillende plekken wel tien knoppen in te drukken. Ik dronk groene thee met suiker en wachtte tot de klanten één voor één zouden binnenkomen. Ze kregen elk een halfuur de tijd om zich tegoed te doen aan onze snuisterijen. Het boekingssysteem via de website liep als een trein. De voorraad zou snel slinken.
Terwijl ik wachtte dacht ik aan Oliver, die me had bericht dat hij er vandaag niet zou zijn. Over enkele weken zou hij de shop leeghalen en emigreren, dat doen Olivers nu eenmaal. Een wereldwijde pandemie, daar werken Olivers zó omheen. Eindelijk zou hij zijn droomleven leiden, had hij gezegd.
De eerste klanten waren een moeder en haar negentienjarige dochter die op zichzelf ging wonen. Ze leken het over elk item in de winkel oneens. Ik hoorde ze gedempt kibbelen in de hoek waar ik de staande lampen en bijzettafeltjes situeerde.
Ik overwoog na de ban op visuele hulpmiddelen ook permanent oordoppen te gaan dragen.
Thuis zou ik mijn brillen opruimen: verkopen of simpelweg uit het raam gooien. Mijn leven zou makkelijker worden, simpelweg door het feit dat ik er niet langer op hoefde te focussen.
Celine Vervaet schrijft minder dan ze zou willen. Op haar tiende droomde ze ervan in de boeken van Marc de Bel te leven en eigenlijk wil ze dat nog steeds. In haar verhalen voert nostalgie de boventoon en weten personages zich staande te houden in het 21ste-eeuwse stedelijke leven (of niet). Celine woont in Rotterdam en vindt dat iedereen The Writer’s Guide to the Galaxy moet kennen. Je maakt haar blij met stadswandelingen, lekker bier en zoute chips met ribbels.
Rueben Millenaar is een illustrator die werkt in Groningen. Hij houdt zich het liefste bezig met maatschappelijke kwesties in beeld te krijgen. Vaker dan niet resulteert dat in het tekenen van naakte mensen.