De man van de daklozenkrant bij mijn Albert Heijn is de allervrolijkste man op de hele wereld, denk ik. Hij staat, tandeloos en voorovergebogen, áltijd te zingen en íedereen wordt warm onthaald bij het betreden van de supermarkt. Zelfs als ik langsfiets zwaait hij me enthousiast na en hoor ik hem roepen “Mooie kleuren heb jij aan!” Ik zweer het je, deze man maakt het godsonmogelijk chagrijnig in je joggingbroek magnetronmaaltijden te kopen. Als ik langs hem ben gelopen krullen mijn mondhoeken stiekem omhoog en koop ik toch maar een bakje druiven in plaats van pregefabriceerde troep (al moet ik er bij zeggen dat ik pitloze vruchten ook nog altijd met enige argwaan opeet). Maargoed, die man dus. Nooit geeft hij me een lelijke blik, en toch voel ik me schuldig wanneer ik hem zonder de krant te kopen voorbijloop. Ik koop namelijk nooit de daklozenkrant. Ik heb het geprobeerd, maar ik vind het niet te doen om dat ding door te spitten. Dan ligt ‘ie maar op tafel lelijk te wezen tot ik hem een week later de prullenbak in flikker. Dus geef ik gewoon een euro. Of ik vraag of hij iets uit de winkel wilt. Een pakje peuken of iets dergelijks.
Foto: Privécollectie Ava Mees List
De winter komt er weer aan. Voor ons betekent dat zeiken over kouwe poten, het feit dat we niet op ons picknickkleedje wijn kunnen zuipen in het park en opstaan in het donker (“Onmenselijk!” “Schandalig!” “Bruut!”). Voor de man bij de Albert Heijn betekent het permanente kou. Hij komt niet thuis om daar zijn sjaals af te werpen, handschoenen uit te wrikken en naast de kachel een boek te lezen met een kop thee. Hij moet elke dag weer geld bijeen sprokkelen voor een overnachting tussen de junks bij het Leger Des Heils, of voor een fles Euroshopper port om warm te blijven. Pas als het kwik ook overdag onder het nulpunt blijft worden er extra matrassen neergelegd bij de opvangcentra, en tot die tijd zullen ze het toch voornamelijk zelf moeten rooien. In de wintermaanden geef ik dan ook meestal zelfs aan de meest vercrackte bedelaar wat centen. Koop er lekker een gram voor, als je je gedachten maar een beetje kan afleiden van het weer, denk ik dan. Wie ben ik om verontwaardigd te roepen dat hij er geen boterham van gaat kopen. Ik koop ook niet altijd boterhammen van mijn geld.
Toen ik nog in de Laura Dols werkte kwamen daar altijd twee broers de winkel ingelopen. Ze kwamen kijken naar de hoeden en vragen of ik nog een ouwe kapotte over had. Eentje speelde accordeon, met lange uithalen en altijd uit de toon. Hun schoenen hadden gaten en ze stonken een uur in de wind. Vrolijk zongen ze een liedje voor me terwijl de klanten licht geshockeerd toekeken. Ik vond het echte landlopers, zo weggelopen uit Pippi Langkous. Ook zij kregen wat cash, tot grote ergernis van mijn collega’s die ze liever kwijt dan rijk waren. Want nu kwamen ze natuurlijk wekelijks binnengezwalkt.
Als ik geld weggeef denk ik vaak aan de Zakat. Zakat is één van de vijf zuilen van de Islam, waarbij het geven van aalmoezen aan de armen verplicht is, leerde ik ooit op de basisschool bij levensbeschouwing. Dit reinigt de zonden van de gever en verspreidt de rijkdom eerlijk. Ik kan me niet voorstellen dat de Islam het goedkeurt dat je een euro geeft zodat een junk gaat Chinezen, maar laat Allah daar maar over oordelen.
Laatst zag ik de man van de Albert Heijn fietsen. Hij lachte niet. Verbeten concentreerde hij zich op het verkeer, en ik durfde niet te zwaaien. Die man kent zo veel mensen, hij had me vast niet herkend. Ik vroeg me af waar hij heen ging zo op de fiets. In mijn beleving hebben daklozen nooit fietsen. Ze hoeven nergens heen, hebben nergens om de fiets op slot te zetten. Daklozen lopen, sjokken. Soms hebben ze een winkelwagentje, maar zeker geen fiets. Toch maar wat roepen, dacht ik, maar hij was al voorbij gefietst. Dag meneer van de daklozenkrant bij de Albert Heijn. Morgen zie ik je weer.