Soms begint het afscheid nemen al voordat het verlies er is. In dit verhaal wordt gezocht naar een manier om het gesprek daarover aan te gaan en wat te doen met alles dat achterblijft.
‘Maar waarom wil je dan niet naast vader liggen?’ vraag ik.
Ze bibbert terwijl ze een beschuitje smeert. Bosbessenjam.
‘Mag ik de boter?’ vraag ik dan maar.
‘Alsjeblieft. Het is een lekkere. Roomboter. Ik dacht, wat maakt het uit, ik word toch niet meer dik.’ Overal is ze bottig, een zakje takken, maar haar buik is rond. Die blijft maar groeien, maar niet van het eten.
‘Lekker.’ Ik smeer een dun laagje – ik hoor vaak dat ik niet het figuur heb van een vrouw die de vijftig al is gepasseerd en dat wil ik graag zo houden. ‘Wil je dan gecremeerd worden?’
‘Nee.’ Ze legt haar handen in haar schoot. De gleuven bij haar mondhoeken verlengen zich, wijzen nog verder naar beneden. Met haar laatste kracht houdt ze haar kin omhoog.
We zitten in de woonkamer, aan de eettafel. Vroeger was het rommeliger, levendiger. Nu zijn de belangrijkste spullen van de verdiepingen gehaald en staat ook haar bed op de begane grond. Het eten in de gangkast raakt niet op, net als de snoepjes die ze voor haar kleinkinderen koopt. Maar de ornamenten in het plafond blijven hetzelfde, de geur is niet veranderd, van bovenop de kast lachen mijn broer en zus en ik almaar keurig naar haar, zwart-wit in onze lijstjes.
Niek had me al gewaarschuwd dat ze op mijn eerste vraag ontwijkend zou antwoorden. Dan moest ik gewoon even wachten en het later weer opnieuw proberen.
‘Hoe kijk je nou terug?’ vraag ik zacht.
‘Wat bedoel je?’
‘Ben je…’ begin ik. ‘Je hebt een mooi leven geleid.’
‘Ach. Ik was er om jullie te baren. Ik hield van papa. Heb je genoeg gehad, of wil je nog een broodje?’
De foto’s van ons zitten ordelijk klem tussen die van hem. Op de meeste staat hij in zijn eentje, op een enkele samen met haar. Een fiere man, een geleerde. Hij was trots dat ik ook ging promoveren, net als hij mijn leven aan de wetenschap wilde wijden.
Bij mij thuis staan de foto’s van Niek en de kinderen lukraak door elkaar. Op elk kiekje is Niek duidelijk meer met de ander bezig dan met de lens. Tegen hem praat iedereen, zelfs ik. Als hij bij de politie zou gaan werken, zouden alle misdadigers direct bekennen.
‘Je kan bijvoorbeeld vragen of ze ergens spijt van heeft,’ had hij voorgesteld.
‘Dat is toch gemeen?’
‘Hoezo?’
‘Het is sadistisch.’
De ornamenten in het plafond blijven hetzelfde, de geur is niet veranderd, van bovenop de kast lachen mijn broer en zus en ik almaar keurig naar haar.
‘Ik wil je iets laten zien.’ Ze staat op, wankelt. Ze schudt de duizeligheid weg. Haar leren tas staat op een tafeltje naast de deur. Alles heeft ze op heuphoogte neergelegd zodat ze nooit meer hoeft te bukken.
Langzaam schuifelt ze naar haar tas. Ze heeft haar riem niet goed omgedaan. Het valt niet erg op, alleen als je goed kijkt zie je dat ze af en toe een lusje heeft overgeslagen. En toch, een kledingfoutje staat vreemd bij haar, een anomalie.
Ze laat de tas even in haar schoot rusten terwijl ze op adem komt. Haar ingevallen borst beweegt op en neer. Ik was altijd jaloers op de borsten die daar zaten, voordat ze langzaam ineenschrompelden. Dát had ik dan weer niet geërfd. Nu kan je de ribben erachter zien.
Ze haalt een tijdschrift uit haar tas. Na even bladeren heeft ze gevonden wat ze zocht. ‘Kijk, deze vrouwen hebben het anders aangepakt. De eerste leeft al jaren in een bungalow, een ander in een tent. En nog eentje slaapt gewoon bij vrienden op de bank. Ze hebben allemaal zelf voor een leven gekozen.’
Ik knik.
‘En deze…’ Traag scannen haar mistige ogen de regels. ‘Hier. Woont in een tent… Kijk, een fotootje.’ Ze draait het blad, een foto van een vrouw met dreadlocks, eind zestig, begin zeventig, vrolijk. ‘Zie je? Geen van hen heeft kinderen en allemaal zijn ze tevreden.’ Ze leest nog een stukje. ‘Deze heeft haar leven aan de schilderkunst geweid. Vond ze leuk, zegt ze, al verkocht ze niets. Het ging om de creatieve expressie, ze raadde het iedereen aan. Komen ze nu mee.’
‘Moeder, heb je ergens spijt –’
‘Hoe gaat het eigenlijk op werk?’ Haar stem klinkt fel. Niet de stem van iemand die van binnenuit verteerd wordt.
Ze probeert op te staan, wankelt weer. Ik bied mijn arm aan.
‘Ik kan het zelf.’ Met geperste lippen komt ze overeind. ‘Ik weet hoe ik moet lopen om niet te vallen. Het ziet eruit als een eend maar wat geeft het. En de verpleegster komt elke ochtend even controleren, jullie hoeven me niet op de grond te vinden terwijl ik al lig af te koelen.’
Ik volg haar naar de keuken, een krappe polonaise. Haar heupen bewegen houterig. Eens ondersteunden ze de buik waarin ik groeide, die nu bol staat door een tumor zo groot als een foetus.
Ik had Niek gesmeekt mee te gaan. Hij wilde niet, ik moest het zelf doen.
De afwasbak stroomt vol, ze wast een kopje en duwt het in mijn handen. ‘Hoe is het op je werk?’
‘Goed.’
‘Zou je ze niet in het bovenste kastje kunnen zetten? Daar kan ik niet meer bij. Gaat het goed?’
‘Ja. Druk. Mam, ben je bang?’
‘Nee,’ zegt ze, ‘ook niet daar, dat is voor de borden. Laat ze maar op het aanrecht staan.’
Doorvragen, had Niek gezegd. Ik kan dit niet, reageerde ik. Toch doen, zei hij, het is een kwestie van dagen, geen maanden. Ik stapel de kopjes op het aanrecht en vraag: ‘Waarom niet?’
‘Er is niets. Waarom zou ik bang zijn voor niets? Het bestek kan in deze la. Wil je nog koffie?’
‘Er is niets. Waarom zou ik bang zijn voor niets?'
Ze drinkt haar koffie met een druppeltje melk. Ik schonk het altijd voor haar in als ze met mijn vader terugkwam van een conferentie. Zo’n klein druppeltje dat het nauwelijks iets aan de smaak veranderde. Misschien wilde ze dat alleen om haar koffie niet te veel op die van hem te laten lijken.
‘Mam, waarom wil je niet naast vader liggen?’
‘Ik heb al een andere ligplaats gevonden. Alles is geregeld, hij is betaald. En als je wilt weten wat je krijgt of welke muziek ik wil…’ ze knikt naar een kast, ‘daar op de tweede plank ligt een blauwe map.’
Dat weet ik wel, mijn zus zei dat alles al te ordelijk genoteerd stond. Elk kind had een eigen tabblad gekregen – en een persoonlijke brief.
We kijken naar de kast, drinken onze koffie. Dan mompel ik dat ik nog even naar het toilet ga, het is nog een eind terug met de auto.
De badkamer ruikt naar de jaren tachtig. Ik zit, met mijn broek nog aan, op de wc en probeer voor de geest te halen hoe Niek dat doet, bij iedereen het deksel eraf trekken. Het patroon op de muur begint zacht te dansen.
Ik was mijn handen in het fonteintje. Vanuit de woonkamer roept ze: ‘Ik wandel met je mee.’
‘Het is best eventjes lopen.’
‘Af en toe haal ik zelf boodschappen, dat is ook even lopen. Toch zonde als die verpleegsters dat altijd moeten doen.’
‘Zodra je moe wordt, ga je terug, oké?’
We doen onze jas aan. Ze kijkt naar beneden, naar haar rode sloffen. Die heeft ze al een decennium, cadeau gekregen van Charlie, ik weet nog dat hij blij was iets aan zijn oma te mogen geven.
Ze pakt haar sjaal. Kijkt weer omlaag, stapt voorzichtig uit de sloffen. Op haar sokken gaat ze naar het schoenenrek.
Ik wacht geduldig, knoop mijn jas langzaam dicht. De wandklok tikt in de woonkamer. Mijn broer erft hem, dat had hij gelezen in de blauwe map. Hij was verrukt, als jongen vroeg hij altijd of hij de klok mocht opwinden.
In die map zit een gedeelte dat voor mij bedoeld is. Niek vond dat ik daar moest beginnen, daar zouden vast aanknopingspunten te vinden zijn.
Bij het schoenenrek blijft ze opnieuw staan. Even lijkt het erop dat ze wat wil vragen, dan probeert ze haar tenen in een schoen te wringen. Ze beweegt steeds langzamer, lijkt te bevriezen.
Haar buik. Dat is het. De kanker zit in de weg, ze is zo zwanger dat ze niet meer kan bukken. Ik buig me snel en help mijn moeder haar schoenen in. Haar hand drukt op mijn rug, ze leunt op me met het laatste beetje gewicht dat ze nog heeft. Ik vergeet de veters, voel alleen nog haar hand en wil altijd zo blijven staan.
Werner de Valk (hij/hem, 1988), deels opgegroeid op Ameland, is kunstenaar en schrijver. Hij bracht zijn jeugd door op Ameland, studeerde neurowetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en vervolgens Unstable Media aan de Gerrit Rietveld Academie. Zijn korte verhalen zijn verschenen in de longlist van de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd, finales van Het Rode Oor, bij de Optimist en in Tijdschrift EI.
Astrid Vandendael is een illustrator uit België en studeerde, woont en werk in Gent. Haar Illustraties bestaan vooreerst uit potlood, inkt of stift. De figuren zijn vaak lijvig en onwetend. Ze proberen hun omgeving te begrijpen, maar slagen daar vaak niet in. Ze vertrekt vanuit haar eigen ervaringen en dagdagelijkse gebeurtenissen, maar bekijk ze op een melancholische en ietwat afstandelijke manier.