De eerste van drie reportages over de pyschiatrische kliniek Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder. Over camera’s, karaoke en mailaccounts.
Het is karaoke-avond in De Wissel, het alcoholvrije café van de Willem Arntsz Hoeve. Er zijn misschien twaalf mensen, maar het glimmende meisje draagt een kleurige feestjurk. Haar lippen zijn rood en haar haren zijn zorgvuldig in model gebracht. Haar ogen fonkelen. Ze staat bijna de hele avond op het podium. Ze zingt de soundtrack van Grease en daarna Love Don’t Cost a Thing van J-Lo. Ze zingt All the Things She Said van t.A.T.u en ze hoort je niet als je vraagt of ze nog wat thee wil.
Zodra het glimmende meisje de microfoon afgeeft, schakelt de muziek naar Nederlandstalig.
“Annet wil zingen,” zegt de jongen die net nog aan het darten was.
Annet zit zwijgend aan een tafeltje, een forse vrouw van in de vijftig.
“Laat Annet nou even zingen. Wat gaan we zingen?”
“Oh Oh Den Haag,” zegt Annet. Ze komt er tenslotte vandaan.
Het lied begint, maar Annet krijgt even geen geluid uit haar keel. Daarnet, toen ze nog geen microfoon had, zong ze luidkeels mee: "Tell me more, tell me more, was it love at first sight?" Een schurende stem, doorrookt en doorleefd. Maar nu iedereen kijkt en wacht tot ze begint met zingen– nu gaat het niet. Haar ogen gaan naar de microfoon en naar het scherm. Ze leunt heen en weer op de maat. Maar haar mond blijft dicht.
“We zingen samen,” zegt de jongen, “dan is het een duet.” En hij houdt de microfoon voor haar mond, heel geduldig. Het hele lied door, ook als zij stil blijft.
Oh Oh Den Haag is afgelopen. Een Surinaamse man neemt de microfoon. Zittend op het podium zingt hij Waarom van André Hazes, met een rollende stem die niets terughoudt.
Deze avond doet mij denken aan mijn bezoek aan Beiroet. Toen ik daar uitging viel me op dat iedereen deelde in een onuitgesproken vastberadenheid om er iets bruisends van te maken, als het moest tegen de klippen op. Het leven was er ingewikkeld en juist daarom was het belangrijk om af en toe voluit in stijl te feesten. Een goede cocktail mixen wordt dan halszaak. Hetzelfde gevoel overvalt mij vanavond, al drinken we geen cocktails maar Fernandez. Alle twaalf aanwezigen galmen mee:
Ik zou zo graag, geloof me toch,
met jou willen praten, dansen door de nacht
maar dat soort dromen komen nooit uit
'k blijf altijd eenzaam…
Een rustig leven in een fraaie streek
Het complex van de Willem Arntsz Hoeve ligt in de bossen vlakbij Utrecht. Omzoomd door een spoorlijn, een golfbaan met achttien holes, en het dorpje Den Dolder.
Wie er naartoe fietst vanaf het station, betreedt het terrein haast zonder het te merken. Je neemt een klein paadje, komt uit op een woonerf met wat rijtjeswoningen er om heen. Het erf lijkt dood te lopen, maar als je beter kijkt zie je dat het fietspad verder gaat. Je rijdt een smal bruggetje over en komt langs een bord: ‘Camera's waken over uw en onze eigendommen.’
Dan ben je er. Rechts zie je het jongerenpaviljoen, links de kantoren en het ouderenpaviljoen. Van buiten gezien zijn deze gebouwen inwisselbaar; in elkaar geschoven blokkendozen uit eind jaren zestig. Het jongerenpaviljoen is bijna leeg nu, want het moet sluiten. Net als het ouderenpaviljoen.
Foto: Josephine Drehmanns
Wat blijft er over? De tbs-kliniek, waar psychiatrische patiënten behandeld worden die een delict hebben gepleegd na het uitzitten van hun straf. Twee gebouwen voor mensen die langdurig zorg nodig hebben. Een gebouw voor mensen die naast een psychiatrische stoornis ook een verstandelijke beperking hebben, en een apart paviljoen – 'de bunker' – voor mensen die een verstandelijke beperking en een psychiatrische stoornis hebben én een delict hebben gepleegd. Er zijn gesloten en open afdelingen, en er zijn ‘oefenhuisjes’ voor wie zich voorbereidt op begeleid wonen - daar zit het minste controle op.
Wie van het ene naar het andere uiteinde van het terrein wil lopen, doet er goed aan om er een kwartier voor uit trekken. Je komt langs kassen met bloemen en aangeharkte tuintjes. Een kringloopwinkeltje. Café De Wissel, waar dinsdag de kapper komt en donderdag pannenkoeken worden gebakken. Overal strekt het bos zijn tentakels uit; wat leeg staat wordt overgenomen. Op de kluit van een omgevallen boom begint een jonge berk te groeien.
Foto: Josephine Drehmanns
Toen de Wilem Arntsz Stichting in 1905 grond kocht bij ‘halteplaats Den Dolder’ (het dorp bestond nog niet, de trein stopte er wel) was dat mede vanuit de toen heersende gedachte dat wie in psychische nood zat, baat had bij rust, ruimte, en een natuurlijke omgeving. De grond bij Den Dolder was goedkoop, misschien mede omdat het er stonk vanwege de daar pas geopende zeepfabriek. Er kon dus lekker veel grond worden gekocht, zodat er ruimte was voor uitbreidingen. "Zoo lijkt het niet onwaarschijnlijk," schreef de eerste directeur Willem Cox, "dat de verpleging der patiënten zal kunnen geven, wat men redelijkerwijze daarvan mag verwachten; herstel, waar het mogelijk is – een rustig leven in een fraaie streek, die gemakkelijk te bereiken is, waar het niet anders kan."
Als eerste werd een boerderij gebouwd met een slaapzaal voor zes patiënten en een kamer voor twee ‘boerenverplegers.’ Daarna volgden het directiegebouw, de gehoorszaal, en het bedrijfsgebouw. Patiëntenpaviljoens, werkplaatsen, dienstwoningen. Het mortuarium. Het terrein is bezaaid met een potpourri aan panden uit verschillende jaren, van verschillende tekentafels, maar ik vraag me af of het hier nu drukker is dan in 1912. Het voormalige directiegebouw wacht op kopers, en paviljoen Jeltje is gekraakt.
Het kompas en de deken
Ik ben hier om inhoud te verzamelen voor een boek over het leven in een psychiatrische kliniek. Een reisgids met een twist, over het mentale leven van een inrichting. Het woord is aan de bewoners. Zij, en niet de behandelaars, zijn immers de experts op dit gebied. Ik vraag ze naar hun levensmotto, naar de behandeltaal, naar advies voor nieuwe groepsgenoten (iedereen woont hier in een soort woongroep.) Ik schuif aan bij dagbesteding of het avondeten en ik probeer mijn vragen uit.
De beste kwaliteit die een mens kan hebben? “Vriendelijkheid."
Het belangrijkste in het leven? “De dingen zo eenvoudig mogelijk houden, verder zorgen dat het een beetje gezellig is.”
Waarom geen mailaccount? “Er is niemand die mij een bericht zou sturen.”
Mijn huis heet Het Vijfde Seizoen. Ooit gebouwd als paviljoen voor 'onrustige vrouwen'. Gebruikt als kolenhok, verbouwd tot werkplaats, sinds 1998 een kunstenaarsverblijf waar elk kwartaal iemand anders woont en werkt. “Het terrein voelt alsof iemand er een plakje uit heeft gesneden maar niemand weet meer waar,” zegt bewoonster Maaike. Zo voel ik me ook. Alsof iemand een zware deken over mijn interne kompas heeft gegooid: de naald wil niet meer draaien, in plaats daarvan tolt mijn hoofd.
Soms wonen mensen hier lang. Tijdens een wandeling maak ik kennis met Rik, die alles drie keer zegt. "Vijfde Seizoen? Vijfde Seizoen? Vijfde Seizoen? Dat ken ik nog, dat ken ik nog, dat ken ik nog. Uit de jaren tachtig.”
Een dennenboom zien is een dennenboom zijn
“Als ik tegen de boom ga staan voel ik me er mee versmelten,” zegt Lars. “Ik groei door de ringen heen en vorm een onderdeel van de boom.” Het is half acht 's avonds. Ik ben op de koffie in de woonkamer van één van de vele woongroepen die er zijn op het terrein. Ik ken hier nog niemand maar toch mag ik op de verjaardag van Sanjay komen. Op tafel staat slagroomtaart, zo een met chocolaatjes en mandarijnpartjes erop.
“Heeft iemand zin om voor Sanjay te zingen?” vraagt de mevrouw van de verpleging. Lars begint en drie medebewoners vallen in. Het klinkt gemeend maar voorzichtig. Het derde hoeraatje blijft uit.
Terwijl Sanjay zijn nieuwe horloge om zijn pols probeert te leggen, vraag ik Lars naar zijn favoriete plek op het terrein. Hij vertelt over de boom. Waar die precies staat, weet hij niet. Ergens aan de rand, waar de kliniek opgaat in de bossen.
“Met de boom vergroeien is een heerlijk gevoel,” zegt Lars.
Bomen duiken overal op. Tijdens mijn vorige project Lelystad Handboek vroeg ik basisschoolkinderen wat het belangrijkste is wat er bestaat. Hun antwoord: 'Bomen en een vader en moeder'. En nu zijn de bomen er weer. Lars is niet de enige die van ze houdt. Wanneer ik naar mijn huis fiets, zie ik een forse vrouw haar armen om een eik heen slaan, haar ogen dicht, haar wang tegen de bast gevleid.
Tweestromenland
In de weekenden is alles anders. Mijn man Jan komt met zijn saxofoon, en blaast het hele huis schoon. Het stromen en kabbelen van constant rondgepompt verwarmingswater maakt dat wij ons wanen in een tweestromenland. Het terrein verandert in een uitvalsbasis voor wandelaars. Ze lopen vlak bij ons raam langs. Wij zwaaien. Wat door de week gebeurd is, bezinkt – een beetje. Ik heb op dit moment meer tijd voor mensen en voor naar mijn omgeving kijken dan ik gewend ben.
Tijdens het ontbijt overweeg ik even om hierna een camping in Noord Groningen te beginnen, of om anderszins de boel de boel te laten. “Indiase Brahmanen snijden hun leven toch ook in twee delen,” mijmer ik met mijn mond vol ei.
“Eén deel om je overal in te storten en één deel voor de verdieping.”
Er is hier ruimte en mensen zijn geduldig met elkaar. Jan en ik lopen keihard zingend (The Lady in Red van Chris Isaac) door het huis en er stampen geen boze bovenburen op ons plafond. “Als ik dit thuis doe denken ze allemaal dat ik gek ben,” zegt Jan.
Foto: Josephine Drehmanns
Op mijn tweede avond hier staan twee sterk uitziende mannen voor mijn deur. Het is al donker en ik aarzel of ik open zal doen. We praten met elkaar in de deuropening. Waar wonen ze?
In de tbs-kliniek.
“Goh leuk,” zeg ik, en kan mezelf wel voor mijn kop slaan want dat is natuurlijk helemaal niet leuk.
Ze hebben begrepen dat de nieuwe kunstenaar er is. Ze komen even kennismaken. We schudden handen. Ze vragen hoe lang ik er al ben. Of ik schilder.
“Wat is het grootste verschil tussen hier wonen en ergens anders wonen?” vraag ik.
“Hier is het veiliger,” zeggen ze.
“Het tolerantiegehalte is hoger,” zegt de een.
“Het tempo ligt lager,” vult de ander aan.
Ze zijn het eens: buiten de kliniek is het maar eng.
“Eerst kon ik prima buiten voor mijn gevoel, maar nu vind ik het moeilijk. Je leert het af.”
“Laatst at ik in een restaurant. Ik hoorde wel wat de mensen zeiden, maar ik kon het niet meer plaatsen. Toen dacht ik: ik kan dit niet meer…”
Later vraag ik het ook aan andere bewoners: wat is het grootste verschil tussen binnen en buiten?
“Vergeleken met de rest van de wereld is het hier rozengeur en maneschijn," zegt een jongen in de tbs-kliniek.
En een dame in het ouderenpaviljoen stopt een briefje in mijn hand. Er staat op: "Wij zitten hier in het paviljoen des doods.”
Jantine Wijnja is kunstenaar en schrijfster. Tot en met 31 maart woont en werkt zij in Het Vijfde Seizoen, als artist in residence op het terrein van de Willem Arntsz Hoeve. Ze verzamelt er de inhoud voor het boek Reisgids Den Dolder, een reisgids met een twist over het mentale landschap van de instelling.
Haar verblijf en de resulterende publicatie worden mede mogelijk gemaakt door het Mondriaan Fonds, Stichting Stokroos, Prins Bernhard Cultuurfonds, KfHeinfonds, en Altrecht GGZ.
Alle namen van bewoners in het artikel zijn verzonnen.