Jantine Wijnja verbleef als gastkunstenaar drie maanden op het terrein van psychiatrische instelling de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder. Op hard//hoofd schrijft ze over haar verblijf. Slot van een driedelige serie.
Het is eind maart. Mijn tijd op de Willem Arntsz Hoeve zit er bijna op, de volgende bezoekster loopt zich al warm langs de zijlijn. Voor mij is het tijd om af te ronden, mijn tassen te pakken. Terug te gaan naar 'buiten,' waar men netjes doet. Het gebouw moet leeg en schoon.
Het gastenverblijf, Het Vijfde Seizoen, is een vrijstaand gebouw bestaande uit een atelier, een keuken, en een woon/slaapvleugel. Groot, plat, bungalow-achtig. In de drie maanden die ik er zat heb ik mijn best gedaan om de ruimte flink in te wonen en nu doe ik mijn best om dat leven er weer uit te schrobben. Van de radijsjes in de koelkast en de sokken onder het bed tot de rondslingerende briefjes met ideeën die ooit fantastisch leken, maar nu vooral onleesbaar zijn.
Gespannen mensen
Ik ben niet de enige die verhuist. Het is een constant komen en gaan in de vele gebouwen op dit terrein. Onwennige mensen die net aankomen, te hard pratend of juist heel stil, hun spullen op een pallet gepakt. Gespannen mensen die 'klaar' zijn met hun behandeling hier en naar huis mogen, of die verder verhuizen naar een begeleide woonvorm elders in het land. En elke donderdag en vrijdag, wanneer het weekendverlof begint, ratelen de trolleykoffers over het asfalt richting station. Gevolgd door stilte – want in het weekend zijn er hier veel minder mensen dan door de week.
Niet alleen individuele patiënten vertrekken of verhuizen: mede onder invloed van bezuinigingen worden op dit moment een aantal afdelingen gesloten of verplaatst. Zo is de jongerenafdeling al dicht, en verhuizen de week na mijn vertrek de laatste vijfenzestig plussers naar Zeist. Op dit moment bewonen zij nog een paar kamers in een verder verlaten gebouw. Maar de lobby is al uitgeruimd, de spelletjeskast leeg, de grote tv van de muur geschroefd. Overal zijn briefjes op geplakt: 'Naar Leidsche Rijn.' 'Dit is geen tafel!!' Uit de keuken klinkt het gekletter van pannen. Er wordt vanavond voor het laatst gekookt. Niet alles wordt straks anders: de kok verhuist mee.
Pieter, een lange dunne man met het stijlgevoel van Freddy Mercury, scharrelt behangen met kettingen in zijn legging door de lege ruimte. Hij zoekt iemand die een sigaret voor hem kan draaien. Ik weet niet precies hoe lang hij hier woont, maar het gaat om meerdere decennia. Wanneer ik hem vraag hoe hij tegen de verhuizing aankijkt, verwacht ik dat hij het erg zal vinden.
“Ik maak me helemaal nergens druk om hoor,” zegt hij triomfantelijk.
“Waarom niet?”
“Ze weten het niet, maar ik ga lekker toch niet mee,” zegt Pieter. “Ik blijf mooi hier.”
Illustratie: Chiel te Bokkel
Eén van Pieters huisgenotes is opgetogen omdat zij samen met de activiteitenbegeleider de verhuizing per tandem af zal leggen. Een rit van acht kilometer waar zij, afhankelijk van haar gemoedstoestand, naar uitkijkt of tegenop ziet.
Sommige bewoners hebben meer moeite met de naderende veranderingen. Onder de schrijfsels die ik binnenkrijg voor het boek waar ik aan werk, Reisgids Den Dolder, zit een verzoek aan de Zoon van God om toch vooral snel terug te komen: "Hoe lang moet ik nog wachten? Binnenkort verhuizen wij."
Het raam uit
Er zijn mensen die graag weg zouden willen, maar niet mogen. Bijvoorbeeld mensen die verblijven op een Forensisch Psychiatrische Afdeling, zoals Danny. Op zijn afdeling zit beveiliging. Vrijheden worden langzaam opgebouwd en kunnen ook weer worden ingetrokken. Zonder begeleiding naar buiten mogen is zo'n vrijheid. Weekendverlof ook.
“Elke avond maak ik de keuze: wil ik hier blijven of ga ik weg,” zegt Danny wanneer ik hem vraag wat voor hem het belangrijkste moment van de dag is. “Na tien uur mag je niet meer naar buiten. Elke dag zeg ik tegen mezelf: ga je de regels volgen of zeg je: bekijk het maar, ik ga gewoon weg.”
Danny en ik zitten tegenover elkaar aan tafel. Hij neemt de tijd om na te denken wanneer hij praat, zegt niet veel maar formuleert zorgvuldig. Ik vraag hem of hij het wel eens heeft geprobeerd, dat vertrekken.
“Tot nu toe ben ik altijd gebleven. Ik heb wel af en toe op het randje gezeten. Eén keer had ik mijn spullen al gepakt.”
“Wat zou er gebeuren als je gaat?” vraag ik. “Kom je voorbij de receptie?”
“Dat gaat wel lukken,” zegt Danny zelfverzekerd. Hij strijkt bedachtzaam over zijn kin. “Of ik ga door het raam – dat kan ook.”
Even zijn we stil. Ik probeer me Danny voor te stellen als voortvluchtige, rennend door het bos. Maar ik heb hem nog nooit ontmoet met haast. Hij beweegt zich heel bedaard. Bovendien had hij geen huis voordat hij hier kwam. Ik kan me de ontsnapping voorstellen, maar geen vervolg.
“Mag je dan ook weer terug?” vraag ik.
Danny staart peinzend voor zich uit. De vraag lijkt hem niet te verbazen.
“Ik denk dat ze me wel weer zouden ontvangen, omdat ik denk dat ik geen slechte indruk gemaakt heb.” Hij aarzelt. “Maar ik denk niet dat ze het zullen waarderen.”
Opgaan in bomen
Je kunt ook weggaan door je te vereenzelvigen met iets anders. Een boom, een machine, een bouwdoos. Dat leer ik van Jochem.
“Ik lag vroeger altijd in de zon,” zegt Jochem, “naast een kastanjeboom. Die bloem van die boom, kastanje dus, daar zit ik tussen. Daar ben ik één mee geworden. Toen de boom ging groeien, groeide ik ook. De boom zat bij mij in mijn aders.”
Jochem woont in een woongroep op de afdeling Voortgezette Klinische Behandeling. Wanneer ik hem wil interviewen, wil hij liever wandelen en bloemen plukken en mij leren hoe ik contact kan maken met een boom. Dus dat is wat we doen. We breken dorens van een stengel af en plakken die op onze neus.
“Nu vallen de droompjes van de boom door je heen,” verzekert hij mij.
Ik ga naar Jochem wanneer ik teveel achter de computer heb gezeten, mezelf blind heb gestaard op de teksten van de interviews die ik heb afgenomen of gewoon wanneer ik vastloop. Zijn monologen zijn op hol geslagen feestkogels die snerpend langs je oren schieten. Hij vertelt over het richtingsgevoel van duiven, deelt een visualisatie-oefening waarin gloeiende rode bollen centraal staan, wijdt uit over het belang van laxerende middelen. Dit alles doorsneden met plotseling enthousiasme over de regen of de zon en een steeds terugkerende honger naar sigaretjes.
Illustratie: Chiel te Bokkel
Wat Jochem precies vertelt ontdek ik vaak pas wanneer ik weer thuis ben en de opgenomen gesprekken zin voor zin uitschrijf. Hij schiet zó snel van associatie naar associatie, dat ik hem op het moment zelf niet bij kan houden. Van een therapeut begrijp ik dat Jochem vroeger gewelddadig was, dat het enthousiasme wat ik nu zie ten dele het effect van medicatie is. Jochem zegt dat je maar het beste het pseudoniem van een vliegtuig aan kunt nemen: dan stromen de losgeraakte verzen vanzelf door je heen.
“Biologie geeft je terug wat ze van je af wilden pakken,” zegt hij. Hij kijkt tevreden.
Venetië
Het huis is leeg, mijn spullen zijn ingepakt. Het busje wat ik eerder vandaag via Marktplaats heb geboekt rijdt voor om me terug te verhuizen naar Amsterdam. Er zit een knoop in mijn buik. Straks tellen de gewone dingen weer, zoal in één zin kunnen uitleggen wat je doet en het bijhouden van je administratie.
Uit het busje springt een kale man met branie en een grijns zo breed dat zijn gezicht bijkans in tweeën breekt.
“Dag meissie,” zegt de man joviaal. Ik neem me voor dat we het niet leuk gaan hebben samen.
We bouwen mijn printer in tussen de spijkerbroeken, schuiven koffers tegen de achterwand. We rijden. De chauffeur met branie praat onophoudelijk en ik kijk theatraal uit het raam, vastbesloten me niet te later verleiden tot een gezellig gesprek.
Waarom voelt het leeg om deze plek te verlaten? Zo leuk is het er nu ook weer niet. Er liggen karkassen van verloren dromen. Het komt niet altijd goed.
“Soms heb ik het gevoel dat we samen een eenheid zijn,” zei Danny toen ik hem vroeg het terrein te omschrijven voor iemand die er nog nooit is geweest. “Een Gallisch dorpje. Als ik naar buiten ga met de trein of de bus, dan voelt het alsof ik iedereen achterlaat. We zien elkaars zwaktes. We kunnen elkaar afmaken als het moet. Toch kiezen we er steeds weer voor om er het beste van te maken.”
Daar komt bij: misschien heeft wie met zijn rug tegen de muur staat, minder boodschap aan pretentie en opsmuk. Dat wijkt terug. Er ontstaat contact wat direct is en ruimte laat voor eigenaardigheden – ook als je die eigenaardigheden niet begrijpt.
“Soms schreeuw ik omdat ik bang ben in mijn hart,” zei Etty terloops toen ik eerder die dag afscheid kwam nemen. “Sorry hè.” En ze nam nog een hapje soep.
De praatgrage kale man en ik zoeven over de snelweg. Mijn printer schuift heen en weer in het ruim. De lucht is oranje met donkere vegen wolk; aan de horizon ligt Almere.
“Almere,” zucht de man met een stem vol verlangen. “Is het niet net Venetië?”
En daarmee wint hij het al van de melancholie.
--
Alle namen van bewoners in het artikel zijn verzonnen.
Jantine Wijnja verbleef in Het Vijfde Seizoen, kunstenaarsverblijf op het terrein van de Willem Arntsz Hoeve. Ze maakte er de publicatie Reisgids Den Dolder, het leven in een psychiatrische kliniek in de woorden van haar bewoners. Het boek is te bestellen via de website van Het Vijfde Seizoen. Haar verblijf en project werden mede mogelijk gemaakt door het Mondriaan Fonds, Stichting Stokroos, Prins Bernhard Cultuurfonds, KfHeinfonds, Altrecht GGZ, Het Vijfde Seizoen, Layar, en dankzij ondersteuning via Voordekunst.