In Re: kijkt hard//hoofd van een afstandje naar actuele zaken. Rutger Snijder vraagt zich af waarom zijn brein op den duur interesse lijkt te verliezen in de wereld om hem heen.
‘Oh kijk nou, wat een prachtig beest!’, roept ze verrukt, terwijl ze zich naar een zoveelste aquarium snelt. Het is 7 februari en ik ben met mijn vriendin in Diergaarde Blijdorp. Een waterkoude maar daardoor ook rustige dag in het park waar ik als kind mijn eerste stapjes zette, mijn eerste schatkist-ijsje at en van mijn eerste glijbaan gleed (in de vorm van een krokodil, en inmiddels gesloopt omdat hij gruwelijk onveilig bleek. Nooit iets van gemerkt).
Al een paar uur lopen we rond in deze voor haar haast heilige plek vol ‘lieve diertjes’ en voor mij vooral een wandeling down memory lane. Olifanten, flamingo’s, tijgers, maar ook de grote kiskadie, de renkoekoek en de gevlekte boomkikker passeren de revue, als we uitkomen bij het Oceanium, ofwel: De Grote Hal Vol Vissen. Een prachtige, weldoordachte en mooi vormgegeven hal. Flink gevuld ook, met kwallen, haaien, schildpadden. Niets op aan te merken, zou je denken, maar toch… Een gevoel dat me altijd bekruipt als deze hal in zicht komt, steekt nu ook weer voorzichtig de kop op, en ja hoor: we zijn nog geen vijf minuten binnen en het is raak.
Een acute aanval van dierenmoeheid. En dan specifieker: vissenmoeheid. ‘Hé, deze heeft vlekjes! En oh kijk, een rog!’, roept mijn vriendin enthousiast, maar ik ben al afgehaakt en denk aan hoe dit vreemde fenomeen in elkaar zit. Ik heb toch geld betaald om dieren te mogen zien? Vissen zijn dieren, ergo: ik moet niet zeiken. En ja, die eerste vis die ik zag, was ook prachtig. En de tweede ook. God wat zwom die mooi. Vis nummer drie vond ik al best veel lijken op vis nummer één, bij vis nummer vijf werd ik meer geboeid door het kleurrijke koraal dan de vis zelf, en bij vis nummer zeven kon zelfs dat me niet meer schelen. Ik was verzadigd. Vistechnisch dan. Het was me die dag al eerder overkomen, besef ik als ik er verder over nadenk.
Vlak na binnenkomst in het park hadden we ons kirrend van vreugde op de kuifhoenderkoet gestort. Ach, wat een mooie kleuren, en wat beweegt hij leuk met zijn kop! Net alsof hij een of andere aandoening heeft, ha-ha. En de kooi ernaast, wat zit daarin? Wat een grappig diertje zeg, maak me gek Afrikaanse maraboe! En dan de witnekkraanvogel, wat een majestueus dier. Net de koning aller reigers. Uren zou ik er naar kunnen kijken, dacht ik. Uren!
Een halfuur later slenterden we langs de kooi van een of andere kip (de moeite om de namen te bekijken nam ik al niet meer) en haasten we ons langs een grote zwarte gier. Hij wilde ons vast dood hebben, om daarna smakelijk aan ons karkas te kunnen knagen. Nou, ik kon hem ook wel schieten, want die vogels was ik helemaal beu. Verzadigd. Vogeltechnisch, dan.
Ik merk dat het me stoort, die selectie die mijn brein voor me maakt. Mag ik nog even zelf bepalen wat ik interessant vind en wat niet, thank you very much? Ik kwam hier om vogels en vissen leuk te vinden, en een bepaalde tijd later denkt mijn eigengereide grijze massa: zo, dat was dat. Nu vind je er geen zak meer aan, doei doei.
Het stoort me, ook omdat mijn brein al net zo verzadigd raakt met dingen die belangrijker zijn dan gevogelte. Ik denk terug aan 20 augustus van vorig jaar. IS had een journalist onthoofd. Niet zomaar vermoord, nee: onthoofd. Vreselijk vond ik dat, zo Middeleeuws. Ik keek zelfs het filmpje van de onthoofding nog, omdat ik vond dat ik dat moest doen, als medejournalist. God wat duurde dat lang. Walgelijk. Barbaars. Ik was er oprecht van ondersteboven. Op 22 februari zag ik weer een filmpje, dit keer van Koerden die door IS als dieren in kooien gestopt waren en daarna zonder genade werden geëxecuteerd. Hun menselijkheid was uitgegomd, en dat allemaal om een statement te maken. Vreselijk… toch? Nou, mijn brein had zich alweer aangepast en dacht vooral: goh, niemand onthoofd. Fijn! Lichtpuntje is dat de verzadiging van een dubbelhoornige neushoornvogel een uur duurt en de gruweldaden van IS zeven maanden, maar toch.
Veel dingen ondergaan bij mij hetzelfde lot. Te veel, vind ik. Van acties bij Albert Heijn ('Spaart u de…' -‘Nee bedankt!’) tot mijn ouders ('Zie ik je volgende week weer?' -‘Ehm… we zien wel!’) tot sommige relaties ('Zal ik vanavond langskomen?' -‘Eh ja… ja oké.’). Mijn brein brengt een rangorde aan waar ik dat niet wil, en die je ook niet moet willen.
Ik zie het om me heen ook; al mijn vrienden hebben een ‘ach, we zien wel’-mentaliteit gecreëerd richting, bijvoorbeeld, IS. Waarom? Waarom geven we zo snel op? Soms nodigt me dat uit tot heroïsche conversaties in mijn hoofd. Is een belangrijk wapen in de strijd tegen IS dan niet de strijd tegen die verzadiging, denk ik dan. Dat we het in elk geval nog belangrijk blijven vinden met z’n allen? Is dat niet het minste dat we kunnen doen?
Ik zie de Nobelprijs wel verschijnen. Inmiddels zijn mijn vriendin en ik bijna door het Oceanium heen en weet ik dat mijn overpeinzingen bijna voorbij zijn. De matamata, de goudbrasem, de zeekreeft - we zijn er bijna - de gele anaconda, de grote barracuda - en ja hoor, daar zijn we. Trappetje af, glazen schuifdeur, buiten. Eindelijk. ‘En nu?’, vraagt mijn vriendin, nog duidelijk enthousiast. Als het in godsnaam maar geen vogel is.
_
Rutger Snijder (1992) is een freelance journalist uit Tilburg. Na zijn opleiding tot journalist is hij begonnen aan de PABO.