Mijn eerste huis in Amsterdam was op de Prins Hendrikkade, wat vroeger de Buitenkant heette. Nummer 124 om precies te zijn, pal tegenover het drijvende Chinese restaurant en naast Café Pollux. We verhuisden vanuit de Nieuwe Wereld in de winter van 1985/1986 en woonden in het achterhuis. Om naar de wc te gaan moest je de gang op. Daar was het koud, en op het toilet stond het raampje altijd open. Als ik me verveelde kroop ik naar de buren, goede vrienden van mijn ouders. Hun houten tafel zat vol gaten, waar ooit vertakkingen waren van de boomstam. Ik kon er uren op zitten, pielend met theelepeltjes. Op de vloer hadden ze ouderwetse tegels. Sommigen waren wat afgebrokkeld, en het schijnt dat ik er in de loop van de jaren nog een paar heb los gestampt (ik wilde dolgraag flamencodanseres worden, en dat heeft men geweten). Dan maakte de vrouw des huizes koffie voor zichzelf. Geconcentreerd klopte ze de melk, zodat deze niet overkookte, in een emaillen steelpannetje. Op de plank naast het fornuis stonden speelgoedjes, waar ik soms mee mocht spelen.
Mijn moeder deed haar boodschappen op de Binnen Bantammerstraat, bij de groenteboer, en op de Geldersekade, bij de Chinees. Ze vertelde me dat het nogal wat was, met de kleine in de wagen langs alle junks, maar mij scheen het niet op te vallen. Even verderop, op de Kromboomsloot, stond haar eerste huis in Amsterdam. Gekraakt, in de jaren zeventig.
Foto: privé-collectie Ava Mees List
In 1989, toen mijn ouders uit elkaar gingen, verhuisde ik weer tijdelijk terug naar de Prins Hendrikkade, samen met mijn vader, nummer 132. Pal naast het oude huis van Michiel de Ruijter, op nummer 131. Daar, wederom in een achterhuis, maakten we elke dag een krant. Voor het slapen gaan beschreven we in korte artikelen onze kijk op het alledaagse leven, met standaard als laatste woord ‘poep’. Ik denk dat ik dat het allergrappigste op de hele wereld vond. Dan, als ik was uitgelachen, werd ik ingestopt, en zette hij rustige muziek op. Joao Gilberto, of Indonesische krontjong.
Inmiddels ben ik teruggekeerd naar de Prins Hendrikkade. Niet als bewoner, maar als werknemer. In het oude Popinstituut bevindt zich het blad waar ik werk, op nummer 142. Tijdens de lunch verhuizen we naar boven. In de Fantasio, waar Jim Morrison nog eens een concert gaf, smeren wij onze kleffe bolletjes filet americain en bespreken we niemendalletjes. Dan stappen we naar buiten voor een sigaret, en kijken we uit over de ontwikkelingen van de stad. Van het Centraal Station op het daarvoor aangelegde eiland, naar het Nemo, en de nieuwe bibliotheek. Van het conservatorium naar het Scheepvaartmuseum, met er naast het nagebouwde VOC-schip. Zo veel van de Amsterdamse geschiedenis heeft zich hier afgespeeld, waaronder die van mij.
Terwijl ik dit schrijf, zit ik in de trein naar Brussel. Het was tijd om paar dagen de stad uit te gaan, en in de Europese hoofdstad Tigra’s te roken in donkere brasserieën vol vergane glorie, ondertussen de krant lezend of kijkend naar de krullende vormen van de Art Nouveau in het glas in lood. Althans, zo stel ik het me graag voor, want ik ben nimmer in deze stad geweest. Het enige wat ik mij heb laten vertellen is dat men niet graag Nederlands spreekt en dat oude sjieke dametjes er graag taartjes eten in dure hotels, poedel op schoot. Ik kan niet wachten.
Maar, hoe fijn het ook is om de stad uit te gaan, elke keer weer geniet ik intens van dat moment. Terugkeren met de trein, en naar buiten lopen vanuit Centraal. Voor je het verschrikkelijke Rokin en onder je neus een bouwput, maar links en rechts de prachtige gebouwen. Het water, de zeilboten. De Schreierstoren, de Sint Nicolaaskerk, het Schippersgebouw. Dan stap ik op de fiets, en begeef ik mij via de Prins Hendrikkade naar huis. Langs de Pollux, langs de Fantasio. Langs de Montelbaanstoren, waar mijn tandarts zit, en langs de Kluis, waar men kan lasergamen of dansen op Braziliaanse samba. Langs de Oostelijke eilanden, waar mijn moeder woont en ik opgroeide. Langs het Tropenmuseum, het oude koloniale instituut. Door het Oosterpark, langs de Titaantjes van Nescio. Naar huis, mijn mooie huis, in Amsterdam.