Twintig jaar geleden op deze dag werd Pim Fortuyn vermoord op de parkeerplaats van het Media Park in Hilversum. Rijk Kistemaker reflecteert terug op de laatste twee decennia en ziet hoe rechts zich de camp-esthetiek heeft toegeëigend.
Ik was tien jaar oud in 2002 en heb nu het historisch besef van een poes in een rieten mandje. Juist daarom, als ik Pim Fortuyn voor mijn geestesoog laat dartelen, zie ik voornamelijk flitsen, rollen zijn ogen langs, de helblauwe darkrooms van zijn ziel. En in hen: een kleinburgerlijke gejaagdheid die verraadt dat er te allen tijde een kikker over zijn spreekwoordelijke graf sprong. Ik zie een krioelende parade van kleine hondjes voorbijtrekken, zo doorgefokt dat het onmogelijk is om nog langer in de goedheid van de mens te geloven. Ik zie mijzelf in de reflectie van zijn ogen, voorbijgescheurd door een nachtjagende Daimler vol kakelende butlers die de van regen glinsterende straatstenen van een Rotterdamse villawijk aan flarden rijdt, terwijl een onverschillige, kaalhoofdige maan mijn schrik beschijnt.
Van Fortuyn is mij vooral een zwierige flair voor het dramatische bijgebleven. Dit was het jaar 2002 en ik was tien en Pim Fortuyn was de aartsvader van conservatieve camp in de lage landen. Er is een tulp naar hem vernoemd. Een witte. Camp.
Dit was het jaar 2002 en ik was tien en Pim Fortuyn was de aartsvader van conservatieve camp in de lage landen.
Filmmaker Bruce LaBruce beweent in een vurig essay dat camp (denk art deco, Mae West, de films van John Waters, de Rooms-Katholieke Kerk, Bette Midler zingend in een gay sauna,) een massaconcept is geworden - een ongrijpbare gevoeligheid geëxploiteerd door een hyper-kapitalistisch systeem. Denk bijvoorbeeld aan het Met Gala dat camp tot thema bombardeerde of de vorderende bloedeloosheid en mainstreaming van RuPaul’s Drag Race waardoor death dropping een roekeloos gemeengoed is geworden. Denk zelfs aan Donald Trump die met zijn vuistjes de lucht stompend tijdens een rally het podium betreedt onder muzikale begeleiding van The Village People.
Is camp voor iedereen? Camp is idealiter een esthetiek, zelfs bijna een filosofie, volgens welke het afgedankte verheerlijkt wordt, waarin ogenschijnlijk slechte smaak regeert en die als alternatief cultureel referentiekader dient voor generaties queers. De camp knipoog fungeert als een soort homoseksuele dog whistle. De homo’s voor wie camp ooit broodnodig was als uitgekiende geheimtaal hebben volgens LaBruce nu de handdoek in de ring gegooid en het concept in de goot achtergelaten om zelf te assimileren in heteronormatieve kleinburgerlijkheid.
De laatste decennia holden conservatieven volgens LaBruce deze esthetiek uit en dirkten het karkas op met hun eigen standpunten om zo een kitscherig ‘reactionary burlesque’ op te voeren vol gewiekste pompositeit. De hondjes van Fortuyn zouden dit beamen, zijn Daimler knort vol begrip en zijn witte tulp buigt haar zachtbladige hoofdje bekrachtigend.
De tijdlijn van conservative camp roept erom vastgelegd te worden, juist omdat radicaal-rechtse politici in Nederland onder het mom van flamboyante smakeloosheid het Overton-venster meedogenloos wijd openrukken - twintig jaar geleden en nu nog steeds. Alles moet gezegd kunnen worden, eventueel als frivole hyperbool zodat je vervolgens aan alle verantwoordelijkheid kunt ontsnappen: tot wapen gemaakte camp.
Alles moet gezegd kunnen worden, eventueel als frivole hyperbool zodat je vervolgens aan alle verantwoordelijkheid kunt ontsnappen: tot wapen gemaakte camp.
Links en queer staan sinds jaar en dag met humorloze, lege handjes. Worden we met onze eigen wapens bestreden? Denk aan de ontluisterend schertsende tweets van Annabel Nanninga, de “het was maar een grapje”-lolligheid van Hans Teeuwen, zelfs de zogenaamde ironie van Reve die hem in staat stelde het onzegbare te zeggen en beschrijven, van de vossenhollen van efeben tot erotische heiligschennis en klinkklaar racisme. Een knipoog en een sluikse glimlach drijven de angel nog verder en maken het onmogelijk die te verwijderen.
De dandy-esque onbeschoftheid van Fortuyn is de laatste twintig jaar het keurmerk geworden van extreem-rechts in zowel binnen- als buitenland. We zien het terug in de geïnternaliseerd homofobe zelfspot van figuren als Milo Yiannopoulos en de gymnasiale pestkopvibes van mede-promovendus Thierry Baudet en voornoemde Nanninga. Zij presenteren zich, net als Pim Fortuyn ondanks hun elitaire credenties, als buitenstaanders die het zogenaamd onzegbare aan de kaak stellen en het ogenschijnlijk goed voorhebben met zowel Henk en Ingrid als Dieudonné en Roderick. In De Groene Amsterdammer oppert Marcel ten Hooven dat politici als de twee laatstgenoemden in navolging van Fortuyn de afwijking van het normale zoeken om hun onmisbaarheid als leider op symbolische wijze te illustreren: zij zijn hun respectievelijke partijen, zoals Fortuyn dat was.
Op het moment van schrijven, zie ik uit mijn ooghoek een nieuwsbericht binnenglippen dat uit de doeken doet hoe Rudy Giuliani ontmaskerd werd in het reality-programma The Masked Singer, alwaar hij verkleed als een clown-world-regenboogvogel en tot groot afgrijzen van de juryleden ‘Bad to the Bone’ zong. Mijn hartje klopt plots in mijn keel. Glitter prikt in een open wond. Mijn maag trekt zich samen. Het Overton-venster klappert in een zure wind. Conservatieve camp kruipt waar het niet gaan kan. Hoe komt de bal weer bij ‘ons’ te liggen?
Beeld via Wikimedia Commons.