Voor het eerst in lange tijd bezoek ik weer eens een borrel van een van mijn werkgevers. De kleine ruimte is halfgevuld met mensen als ik binnenkom, sommigen zijn nieuw in het gezelschap, anderen geven elkaar drie kussen. Ik groet degenen die ik ken en zoek een plekje aan een lange tafel, waar iemand aan staat die zijn hand uitsteekt en zich aan me voorstelt als W. Ik kijk hem aan en moet razendsnel de afweging maken: ga ik hem vertellen dat we elkaar al eens hebben gesproken, of niet?
Die afweging is zo simpel nog niet, want ons gesprek vond vijf jaar geleden plaats, duurde misschien tien minuten en we hebben elkaar sindsdien niet meer ontmoet. Ik weet nog dat hij me vertelde dat hij een promotieonderzoek deed in de natuurkunde, en dat hij daarnaast ook verhalen schreef. Ze waren een beetje duister. Ik weet nog wat ik aan had die dag en dat ik me zorgen maakte over of mijn wollen coltruitje te formeel was voor de gelegenheid. Hij was domineeszoon en had een broer, die deed totaal iets anders en ze waren gebrouilleerd. Hij kwam oorspronkelijk uit Drenthe en hield van grapefruit.
Ik wil iemand zijn die een heleboel te onthouden heeft.
Waar sommige mensen per ongeluk iets vergeten, heb ik het probleem dat ik soms per ongeluk iets onthoud. Dat collega B. een parkiet had die Jeffrey heette, dat mijn huisgenoot volgende week vrijdag om 12.40 naar de tandarts moet, dat collega J. liever niet alleen slaapt en dat K. drie jaar geleden solliciteerde op een nieuwe baan die ze niet kreeg. Dat R. het liefst geen wekker zet en dat A. zijn koffie met melk drinkt. Het zijn geen schrikbarende wetenswaardigheden, en bovendien is het informatie waar ik persoonlijk weinig aan heb. Als K. nog eens vertelt over de baan waar ze voor afgewezen werd, dan reageer ik verrast en verontwaardigd. En als ik koffiezet voor A. dan vraag ik of hij er melk in wil, omdat ik heb onthouden dat ik even moet vergeten dat hij dat wil en ik niet wil dat hij denkt dat ik dusdanig geïnteresseerd in hem ben dat ik de vorige keer dat ik hem ontmoette op dit soort details heb gelet. Ik wil dat moeten vragen, omdat ik dat vergeten ben, omdat ik iemand wil zijn die een heleboel te onthouden heeft.
Onder de noemer van een goed voornemen om iets minder sociaal wenselijk gedrag te vertonen dat me toch alleen maar moeite kost, besluit ik tegen W. te zeggen dat we elkaar al eens ontmoet hebben. Hij trekt zijn wenkbrauwen op.
‘Ja, vijf jaar geleden op een borrel. Het was nog op de andere locatie, we stonden in de hoek van de ruimte.’ Ik pauzeer even, probeer hem te helpen me te herinneren: ‘Ik had een wollen donkerblauw coltruitje aan.’ Ik besluit dat ik hier even ophoud, om te kijken of hem iets gaat dagen. Hij lacht een beetje, zijn mondhoeken trekken wat omlaag, ik weet niet of dat zoveel betekent als ‘zo die heeft een goed geheugen’ of ‘geen idee wie dit is, wegwezen hier’.
‘Ik herinner me de borrel wel, maar jou niet,’ geeft hij toe.
We staan naast elkaar aan de tafel, collega’s komen erbij, en W. knoopt een nieuw gesprek aan met iemand aan de overkant van de tafel. Hij vertelt dat hij afgelopen weekend langs is geweest bij zijn ouders. Zijn gesprekspartner vraagt niet door, maar ik weet: in Drenthe. Waarschijnlijk is hij naar de kerk geweest. Als hij mazzel had, kwam zijn broer niet langs en kreeg hij bij het ontbijt een grapefruit. Voor ik het weet hoor ik mezelf vragen: ‘Wat leuk, en waar wonen je ouders?’

Eva van den Boogaard is literatuurwetenschapper, docent en onderwijsinnovator bij St. Joost School of Art & Design en eindredacteur bij Hard//hoofd. Haar verborgen talent is slapen en haar minder verborgen talent twijfelen. Ze rent graag langs de Vecht, zingt met karaoke het liefst George Michael en droomt van een Heilige Birmaan als huisdier.

Eline Veldhuisen (1999) is illustrator. Inspiratie voor haar werk haalt ze uit haar directe omgeving, variërend van haar eigen gedachtes tot de verhalen van andere mensen. Met zo min mogelijk middelen brengt ze deze verhalen op een heldere manier in beeld.