In De onzichtbare steden zegt Italo Calvino: ‘De vreemdheid van dat wat je niet meer bent of wat je niet meer bezit wacht op je op het moment dat je vreemde en niet eerder bezeten plaatsen betreedt.’
Soms merk je ten tijde van een transformatie nog niet dat je een levensfase aan het verlaten bent. Maar nu ik mijn appartement achterlaat om te proef-samenwonen met mijn geliefde (en zijn kinderen), voel ik precies de vreemdheid die Calvino beschrijft, van dat wat ik niet meer ben, en niet meer bezit. Gek hoe een fysieke plek dit gevoel kan bewerkstelligen: het binnenstappen in mijn nieuwe huis, al gevormd door de energie van drie personen en hun herinneringen, rituelen en spullen, voelt alsof ik een onvaste vorm aanneem. Ik ben niet veel meer dan wat moleculen - chemische verbindingen die ergens in de lucht hangen, wachtend op een nieuwe structuur. Ik heb me onthecht van mijn zo gekoesterde plek, en stap een nieuwe binnen. Met alleen een tas met kleding en een reismandje met daarin mijn kat Z.
‘Wat maakt eigenlijk een thuis?’ vraag ik me af als ik mijn appartement na een week weer binnenloop om mijn planten water te geven en wat extra spullen te halen. Het begint al bij de voordeur: normaal staat Z. me lief op te wachten als ik de sleutels in het slot steek. Nu loop ik een rare, bedompte leegte in: in dit huis lijkt de tijd een week te hebben stilgestaan. Er is hier niets gebeurd, er heeft amper leven doorheen gestroomd.
Ik ben niet veel meer dan wat moleculen - chemische verbindingen die ergens in de lucht hangen, wachtend op een nieuwe structuur.
Terwijl ik de planten water geef denk ik aan de geschiedenis van dit appartement: de plek waar mijn oma decennialang woonde, tot haar overlijden. Waar ze mijn moeder en oom opvoedde, waar ik als baby in een oude open koffer logeerde, en waar ik later talloze keren in mijn eigen logeerkamertje zou slapen. Ik kende alle geuren - ik kan ze zonder te ruiken terughalen - alle hoekjes en gaatjes, kasten en laatjes. Jarenlang vormde dit appartement het decor van mijn ontwikkeling als volwassene. Ik schreef er stapels notitieboekjes vol, en kwam er iedere dag thuis: gefrustreerd, dronken, verdrietig, opgelucht, verliefd, of gewoon met een tas vol verse boodschappen. Het appartement speelde een enorme rol in mijn vorming tot de persoon die ik nu ben.
Ik loop door een aantal ruimtes om nog wat spullen te pakken. Spullen die in het dagelijks leven vanzelfsprekend zijn, voelen nu ineens licht en kwetsbaar. Mijn gouden kettinkje met mijn rozenkwarts gua sha in het beschermzakje, en zelfs mijn scheermes - ze doen me denken aan mijn vrouwelijke onafhankelijkheid en het fijne leventje dat ik eigenhandig heb opgebouwd. Het voelt alsof, als ik niet voorzichtig ben, dit alles in het andere huis zal breken.
Na weer een week stollen de moleculen samen tot iets dat ik me voorstel als de inhoud van een lavalamp. Soms voel ik het samensmelten van onze levens in een nieuwe vorm. Soms drijven ze nog uiteen. Dan zet ik me af: tegen de rondslingerende kleren en andere spullen die niet van mij zijn. En tegen rituelen en gewoontes waarin ik mijn plek nog niet heb gevonden. De rol die voor mij is weggelegd in het gezin is nog niet volledig bepaald. Ik wil dan alleen maar aarden, en dan wel meteen op dat moment. Ontsnappen doe ik in een dagdroom waarin ik lig te rusten in een grote koele holte ergens in het bos, terwijl boven me de onstuimige lucht voorbij trekt.
Spullen die in het dagelijks leven vanzelfsprekend zijn, voelen nu ineens licht en kwetsbaar.
Als mijn geliefde de onrust van mijn gezicht afleest, vraagt hij of ik mijn zorgen wil delen. Ik vertel dat ik me soms ontheemd voel, en bang ben voor het tussenin. Hoewel ik al weken zie hoe fijn hij het voor me wil maken, kan ik het nog niet altijd voor me zien. We bespreken de kleine aanpassingen die we samen kunnen maken: de kaarsen die ik op de schouw zal zetten, het leesplekje dat we voor mij op de slaapkamer zullen maken, een nieuw kunstwerk dat we op een van onze reizen zullen uitzoeken.
Als ik op een zondagavond binnenstap in mijn nieuwe huis staat Z. in de gang op me te wachten. In de woonkamer zijn de kasten opgeruimd en is er alvast plaatsgemaakt voor een aantal van mijn spullen die ik binnenkort zal verhuizen. En onder de trap staat een nieuw object: een rieten mandje dat mijn geliefde op straat vond, dat zal fungeren als Z.’s nieuwe schuilplekje.
Steeds meer voel ik hoe iedereen zijn plek vindt in de nieuwe samenstelling, en hoe Z. en ik daar deel van zijn. En hoe een fysieke plek ook onderdeel is van de tijd: dezelfde plek die ik anderhalve maand geleden voor het eerst betrad als nieuwe bewoner, is me niet meer helemaal vreemd. Mijn onvaste vorm maakte een versmelting mogelijk: van wie ik was, naar wie ik nu ben, naar wie we samen zijn.

Aisha Mansaray (zij/haar, 1988) studeerde Engelse taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Is o.a. columnist van Hard//hoofd en OneWorld, en hoopt ooit zo goed te worden als Amerikaans schrijfster Vivian Gornick.

Anna June (1994) is een illustrator uit Leiden en werkt voor verschillende opdrachtgevers. Haar tekeningen gaan vaak over ‘hoe mensen doen’, dieren, identiteit en ongemak. Ze is oprichter van het Leidse makerscollectief ROEM, een stichting die jonge makers ondersteunt en samenbrengt.