Tijdens de hete zomerweken schrijft gastcolumnist Harm Hendrik ten Napel over een onderwerp waar we het te weinig over hebben: in therapie zijn.
‘Staat je vader in de weg van jouw liefde voor je moeder?’
Echt waar, denk ik, deze oedipusbullshit?
Ik ben bezig mijn therapeut iets over mijn vader te vertellen. Ik ben boos – woedend. Mijn vader: de man die zich niet om mijn kwetsbaarheid had bekommerd, die dat niet kón. Niet zo’n heel verrassend onderwerp; een jonge-man-in-therapie-evergreen. Maar misschien ben ik iets té woedend? Hoe woedend moet je zijn voor het op een metaforische vadermoord gaat lijken?
De vraag raakt me niet, doorbreekt geen gepieker of een vicieuze cirkel aan gedachten. Die hele suggestie van het oedipuscomplex gooit me uit het gesprek – van buitenaf kijk ik hoe we daar zitten, beiden in een gemakkelijke stoel, en ik probeer te bedenken hoe ik dit ga ontwijken. Dit is, wat mij betreft, een goed voorbeeld van wat therapie zo vervelend kan maken. Oedipus, een soort valstrik: ontken je het, dan geef je alleen maar toe dat je het onderdrukt.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Mijn moeder stond zelf voldoende in de weg van mijn liefde voor haar.’ En ik meen het ook. Het is niet puur een antwoord om de vraag onklaar te maken – dat is het óók.
Waarom helpt mijn therapeut me niet dit gevoel beter te voelen, in plaats van me richting dat belachelijke complex te manoeuvreren? Hij begrijpt het niet. Mijn therapeut moet me begrijpen. Ik moet mijzelf begrijpelijk maken.
Dit ziet mijn therapeut. Ik ben al begonnen mezelf te nuanceren als hij zegt: ‘Het is niet erg, hè. Dat ik ergens een andere indruk van heb dan jij.’
Wat een frustrerende opmerking. Hij en ik moeten toch juist proberen om hetzelfde te zien?
‘Je vindt het moeilijk om zo’n verschil te laten bestaan.’
Natuurlijk, denk ik. Dít verschil wel. Dit gaat over mij. Maar dan is het alsof ik, onder de frustratie, iets anders voel – dat wat hij in me aan heeft geraakt. Ik overschreeuw mezelf. Hij heeft gelijk. Ik kan het niet hebben dat iemand het verkeerde van me denkt. Het verkeerde? Nee, iets anders! Iets anders dan wat ik wil dat iemand van me denkt.
‘Ik deed een suggestie,’ gaat mijn therapeut verder. Beetje een understatement, maar oké. ‘Die kunnen we zo,’ en hij gebaart erbij, ‘tussen ons in onderzoeken.’ Hij zwijgt even. ‘Daar tast het jou niet aan.'
Ik antwoord niet meteen. Dit moet ik even verwerken: dat ik, zo, halsoverkop, door die ene opmerking over Oedipus, hier terechtkwam. Ben ik toch nog in een val gelopen.