De dood lijkt ons tot praten te dwingen en vereist dat onze taal betekenis heeft. Dat onze laatste woorden zich onderscheiden van alle woorden die daarvoor gesproken zijn. Hoe doe je dat anders dan door iets onverwachts te vertellen en jezelf bloot te geven? Een essay van Yentl van Stokkum in het kader van de Biechtweek.
Het was dinsdag en ik was al om acht uur ’s ochtends in de trein gestapt om aan het sterfbed van mijn oma te kunnen zitten. Ik had die nacht amper geslapen. Tijdens het lopen, van het station naar het dorp waar mijn oma woonde, zag ik de rijp op de akkers liggen. Ik bedacht dat een lange reis naar iemands sterfbed je gedachten de kans geeft om tot rust te komen. De reis bood me de mogelijkheid om te bedenken wat ik haar nog zou willen zeggen. Hoe ik afscheid zou kunnen nemen.
Maar eenmaal bij mijn oma voelde ik me toch onvoorbereid. Ik ontdekte dat ook een aangekondigde dood als een overval kan voelen en dat een sterfbed zich niet leent voor visualisatieoefeningen. Met de adem van een naderende dood in mijn nek wist ik niet wat ik nog wilde zeggen, wat ik moest zeggen.
Mijn oma leek daar geen last van te hebben. Ze sprak over dingen waar ze het nooit eerder over had gehad. Persoonlijke dingen, die ze zacht fluisterde, terwijl ze met haar magere krachtige handen de mijne vasthield. Het waren geen grote geheimen, er was niets wereldschokkends aan, gewoon herinneringen, over haar jeugd en haar leven. Waarom hoor ik dit allemaal nu pas, vroeg ik me af, maar ik zei het niet hardop.
In haar laatste dagen sprak mijn oma cassettebandjes vol met alles wat ze nog kwijt wilde voor ze ging. De taperecorder stond te allen tijde naast haar bed. ’s Nachts als we in de keuken zaten, hoorden we haar boven zacht mompelen. Alsof de dood kon worden uitgesteld door middel van taal, of misschien juist opgeroepen. Alsof er voor de deadline nog een woordenaantal gehaald moest worden.
Voor het sterfbed van mijn oma, kende ik het sterfbed vooral uit films en literatuur. Voor mensen die zich bezig houden met het vertellen van verhalen is een sterfbed over het algemeen een zegen. Als aan het begin van een verhaal de protagonist aan een sterfbed zit, weet het publiek meteen dat dit is waar het verhaal begint, met een laatste boodschap die de boel in beweging dwingt. Allicht biecht de stervende iets op, maar misschien geeft hij of zij ook nog een laatste wijsheid mee, die het leven van de protagonist voorgoed verandert. De dood van een geliefde, is in welk verhaal dan ook, een kantelpunt. De beloftes die je aan een sterfbed maakt, moet je nakomen. Bekentenissen kunnen niet zomaar terzijde worden geschoven. Zoals de dood definitief van aard is, zijn woorden aan een sterfbed dat ook.
In de film Almost Famous dreigt een vliegtuig neer te storten en raken de passagiers in paniek. Nadat de piloot de personages voor de noodlanding gewaarschuwd heeft volgt aarzelend de eerste bekentenis, een onwennige : ‘Mocht er iets gebeuren, misschien heb ik dit niet vaak genoeg gezegd: Ik houd van jullie allemaal.’ Een ik-wil-het-nog-maar-even-gezegd-hebben. Het zijn laatste woorden zoals we ze graag zien: liefdevol. Maar na deze woorden lijkt het alsof iemand tegen een wespennest geschopt heeft. Een voor een gooien de personages alles wat ze nog willen zeggen in de groep. Hun diepste geheimen komen boven tafel, van een hit-and-run tot vreemdgaan tot homoseksualiteit.
In hun hulpeloze situatie dwingt het vooruitzicht van een naderende dood hen tot spreken. Tot een poging toch nog iets van betekenis te doen, en bij gebrek aan mogelijkheden tot andere acties een handeling in taal te verrichten.
Het vliegtuig stort uiteindelijk niet neer, al kan ik me best voorstellen dat de personages na deze scene wel dood zouden willen. Dat ze ergens diep van binnen verlangen dat het vliegtuig toch tegen de grond slaat. De personages overleven en zo verandert de functie van hun laatste woorden. Waar deze eerder misschien bedoeld waren om het hart te luchten, om te kunnen sterven met een schoon geweten, worden het nu opdrachten, om naar te leven.
Woorden die niet worden uitgesproken kunnen op ons blijven drukken. Ik denk dat dat de reden is dat we zelfs de mensen die voor gruwelijke misdaden veroordeeld zijn, die de doodstraf krijgen in landen als Amerika, nog de kans gunnen om zich te verlossen van hun laatste, zwaar wegende woorden.
Als ik de vliegtuigscène van Almost Famous opzoek beland ik al snel bij een compilatie van laatste woorden in films. Daarna beland ik bij lijsten van laatste woorden uit de literatuur en uiteindelijk bij een overzicht van de laatste woorden van beroemde mensen. De mooiste zijn de woorden die passen in de lijn van het leven van de gestorvene. Als een komiek nog een grap maakt tijdens het sterven, bijvoorbeeld. Of een taalwetenschapper om een woordenboek vraagt.
De dood lijkt ons tot praten te dwingen en vereist dat onze taal betekenis heeft. Dat onze laatste woorden zich onderscheiden van alle woorden die daarvoor gesproken zijn. Hoe doe je dat anders dan door iets onverwachts te vertellen? Door toch nog iets te bekennen of van jezelf bloot te geven.
Maar een sterfbed doet ook iets vreemds met de perceptie van degene die aan het bed zit: ieder gebaar krijgt betekenis, ieder woord bevat de potentie van een laatste wijsheid en iedere blik is er een die je wilt duiden. Zo kreeg ik naast een dosis aan levensverhalen en wijsheden van mijn oma ook het advies mijn haren vaker op te steken. Ik vraag me af wat dat betekende.
Yentl van Stokkum is redactielid bij Hard//hoofd. Ze was ooit, op een blauwe maandag, kunstdocent in het middelbaar onderwijs. Nu schrijft ze theaterteksten, hoorspelen, poëzie en essay’s.
Mark van Wijk Beïnvloed door een grafische achtergrond en strips uit zijn jeugd puzzelt Mark van Wijk totdat er een illustratie staat die speelt met de geschreven tekst.