Een dag na de aanslag op Charlie Hebdo geeft Ayla les aan de kinderen van groep 3, een klas waar niemand Frans spreekt of ooit Parijs gezien heeft.
De ochtend van 8 januari begint zoals elke ochtend met de absentielijst. Geen kind mist, de juf hoeft maar één keer de klas tot de orde te roepen. We zitten in de kring. Je houdt je handen thuis en als je iets wilt zeggen, steek je je vinger op. Zo leren we dat op school.
Die dag loop ik, zoals iedere donderdag, stage bij een groep 3 op een basisschool. Wel vaker is er in de wereld iets gaande waar ik met de kinderen niet over kan praten. Zo ook op 8 januari, de dag na 7 januari, de dag van Charlie Hebdo en vele anderen Charlies over de hele wereld.
In groep 3 leren kinderen lezen en schrijven. Het eerste woordje dat de kinderen dit jaar leerden was ik. Wij komt pas later. Nous sommes tout Charlie, of Je suis Charlie of liever gewoon Je suis. Niet omdat je een cartoonist met lef bent, wel omdat je je kwetsbaar voelt: over je opvattingen, je gevoel voor tolerantie of nuance, de mogelijkheid om kritisch te zijn.
Ik kijk de kring rond. Iedere dag begint met een tekening: een jongetje met een hond, een deur met een deurmat waar welkom op staat, een verzameling kaarsen. De leerlingen praten met de juf over het onderwerp en daagt ze uit om na te denken.
Op 8 januari opent de dag met een kaarsje opsteken.
‘Wanneer steek je een kaarsje op?’ vraagt de juf.
‘Als je jarig bent,' zegt Marlies.
‘Als je warmte wilt,' zegt Aisha.
‘Mijn moeder steekt een kaarsje op als ze televisie kijkt en ze het wat gezelliger wilt maken,' roept Brit enthousiast.
‘Of…’ probeert de juf.
‘Als een hond dood gaat,' zegt Lize.
‘Precies,' zegt de juf, ‘je kunt een kaarsje opsteken om aan iemand te denken.'
Laat kinderen nog maar gewoon een kaarsje opsteken voor hun verjaardag, denk ik.
Illustratie: Iris Deppe
Na de dagopening begin ik de schrijfles. Ik moet de leerlingen een schrijfpatroon aanleren dat lijkt op elel, maar dan omgedraaid. Omgekeerde wereld. De wereld op zijn kop. De leerlingen beginnen te mompelen en ik vraag wat er aan de hand is: ‘Zijn jullie soms verbaasd? Wie kan uitleggen wat verbazing is?’
‘Als je iets ziet of hoort wat je nog nooit hebt gezien of gehoord,' zegt Michiel ‘En meestal wil je dan meteen iets zeggen tegen anderen.’
Ik knik.
Twintig potloden, stevig in de greep. Twintig kleine handjes, om zich te bewapenen met taal, te wapenen tegen onbegrip. Met de tong uit de mond persen ze het onbekende schrijfpatroon uit hun potloden. Een punt breekt, voorzichtig vraagt de leerling of hij zijn punt mag slijpen.
‘Ja!’ zeg ik. ‘Natuurlijk, alsjeblieft, doe het en slijp het scherp.'
Sommigen zullen nooit een andere taal leren, maar samenleven zullen ze moeten leren. Vanaf de eerste dag op school worden ze gedwongen met verschillen om te gaan. De kinderen hoeven alleen nog niet te kiezen tussen vrede of vrijheid, hier is het allebei.
‘Houd je bek!’ Twee kinderen duwen elkaar bij de kapstok weg van de jassen. Een van hen valt en begint te huilen. ‘Maar dat ging per ongeluk!’ Je hoeft kinderen het verschil tussen per ongeluk en expres niet aan te leren, dat voelen zelfs de allerkleinsten naadloos aan. Per ongeluk is goed. Expres is pertinent slecht.
Tijdens het zelfstandig werken beklaagt Milo zich bij mij. ‘Ik moet zoveel doen, waarom?’ Een legitieme vraag. Ik doe een poging tot antwoord. ‘Als je leert lezen, leer je steeds meer woorden en met woorden kun je groot en sterk en slim worden. Je leest dingen, waar je nog nooit van hebt gehoord en zo leer je de wereld om je heen wat beter begrijpen.'
Ik neem nog net het woord idealisme niet in mijn mond. Gewoon om een woord te gebruiken dat ik al lang kende, maar pas later leerde schrijven. ‘Ik wil dat je het toch probeert af te maken,’ zeg ik tegen hem. Tot zover mijn idealisme. Een minuut later zit Milo met zijn potlood in zijn neus uit het raam te staren.
Misschien moet ik het vandaag gewoon houden bij het schrijfpatroon. De omgekeerde wereld laten voor wat het is, mijn woede en verbazing ver weg stoppen van de kinderen. Ik kan hooguit die van hen voeden met nieuwe woorden, zodat ze op een dag sterk genoeg zijn om zich de wereld met het geschreven woord een klein beetje eigen te maken.
Wanneer we twee aan twee van het schoolplein terug lopen naar de klas, weigeren Mischa en Sam elkaar de hand te geven.
‘Nee, zij doet het niet!’
‘Nee, hij doet het niet!’
Langzaam loop ik op de kinderen af. ‘Ik wil dat jullie elkaar NU de hand geven.'
Het is niet de eerste keer dat de kinderen elkaar weigeren een hand te geven. Een hand. Ze lezen nog niet, ze schrijven nog niet. Ze vertrouwen de gebouwen waar we in wonen, de straten waar we over rijden, de spullen die ze krijgen en het voedsel dat ze eten. Ze vertrouwen hun ouders. Ze moeten wel. Ze vertrouwen bijna alles, behalve elkaar.
‘Zij wil niet.'
‘Nee, hij wil niet.'
‘Jullie geven elkaar NU een hand. Je zit in groep 3, dat moet je nu al lang kunnen en begrijpen.'
De leerlingen geven elkaar een slap handje. Hun armen bungelen naast elkaar. Vingertoppen raken. Hun hoofden hangen naar beneden. Nog voordat ik kan omkijken hoor ik een ander kind roepen. ‘Juf!’
‘Wat is er aan de hand Wouter?’
‘Zij zegt dat ze wilde dat ik nooit bij haar op school was gekomen.’
‘Maar hij slaat mij!’ tiert Krisje.
‘Dus jullie doen allebei iets dat de ander niet leuk vindt?’
‘Ja…’ Twee paar kinderogen kijken me aan.
‘Ik weet niet meer wie begon,’ stamelt Wouter.
‘Ik ook niet,’ Krisje slaat haar armen over elkaar.
‘Ik ook niet. Ik echt al helemaal niet.’
Ayla Schneiders is kandidaat-statenlid voor D66, theaterdocent en schrijver. Momenteel volgt ze de Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs.