Je dwaalt rond in een museum. Maar één ding valt op: de meeste kunst die er hangt is gemaakt door mannen. Door de eeuwen heen is een eenzijdig en patriarchaal beeld geconstrueerd van vrouwelijke makers in de kunstgeschiedenis en stond de spotlight op hun werken uit, alsof ze nooit bestaan hadden. Isabella Legebeke onderzocht Nederlandse kunstmusea, hun aankoopbeleid en representatie van vrouwelijke makers, en concludeerde dat het creëren van de zichtbaarheid voor hun werk nog niet zo makkelijk is. Toch is ze hoopvol over de grotere aandacht die hun werk nu krijgt door het toegenomen collectieve bewustzijn van hun ondervertegenwoordiging. Zal het nu dan eindelijk beklijven?
Genderongelijkheid in de kunstgeschiedenis
Vooral bij de oude kunst is weinig werk van vrouwelijke schilders beschikbaar. Dit is mede te wijten aan het feit dat vrouwen in de geschiedenis beperkt werden in hun mogelijkheden om professioneel kunstenaar te worden. Ze waren voornamelijk te vinden in het huishouden en werden zelden toegelaten tot een gilde. Deze ongelukkige sociaal-maatschappelijke positie van de vrouw is vastgelegd door hun mannelijke tijdgenoten, waarop vrouwen veelal binnen een huiselijke omgeving zijn afgebeeld. Vrouwen hadden daarnaast beperkte financiële middelen. Alleen als hun vader kunstenaar was, maakten ze kans. Vrouwen richtten zich op minder gewaardeerde genres zoals stillevens en miniatuurschilderkunst in plaats van de historiestukken die hoger in aanzien stonden en meer tijd in beslag namen. Vanwege de geldinperkingen konden ze zich nauwelijks het duurdere schildermateriaal zoals olieverf en grote doeken veroorloven. Ze werkten daarom veelal met materialen zoals aquarel en pastel, of bleven werkzaam in de kunstnijverheid en werkten met weefgerei en textiel. Alleen als vrouwen uit een rijker milieu kwamen, kon hun kunstenaarschap floreren. Er waren een paar uitzonderingen in de Hollandse zeventiende eeuw, je kunt ze nog net op één hand tellen: Judith Leyster, Catharina van Hemessen, Rachel Ruysch, Maria van Oosterwijck, Clara Peeters en Michaelina Wautier. Maar ook de aantallen van hun werken zijn schaars. Vanwege het beperkt aantal vrouwelijke oude meesters, zijn er vandaag de dag nog steeds weinig werken te vinden op de kunstmarkt. Daar komt bij dat sommige vrouwen hun werken niet signeerden. Hierdoor bleven ze anoniem en werd hun werk verkeerd toegeschreven aan mannen. In kunstenaarsfamilies waar zowel broers, zussen als vaders actief waren, bleven de zussen vaak op de achtergrond, zoals bijvoorbeeld Maria Schalcken, het zusje van Godefridus Schalcken.
Hoewel het aantal vrouwelijke makers in de kunstscene is toegenomen, worden ze nog steeds gediscrimineerd
In de achttiende en negentiende eeuw waren iets meer vrouwelijke kunstenaars te vinden, maar ook zij werden niet volledig erkend. Vrouwen werden tot het einde van de negentiende eeuw niet toegelaten tot kunstacademies, waar anatomielessen werden gegeven die cruciaal waren voor een carrière als kunstenaar. Bovendien was het destijds niet maatschappelijk geaccepteerd dat vrouwen het naakte lichaam afbeeldden, op een enkeling na, zoals Suze Robertson, die zich hier toch aan waagde. Vanwege deze beperkingen legden vrouwen zich voornamelijk toe op (bloem)stillevens en portretten, zoals Thérèse Schwartze.
Hoewel het aantal vrouwelijke makers in de moderne en hedendaagse kunstscene is toegenomen inclusief de marktwaarde van hun werk, worden ze nog steeds gediscrimineerd vanwege onder meer het moederschap en hun ‘familierol’. Onder conservatieve denkbeelden, zijn vrouwen in de samenleving opgelegd om te trouwen, moeder te zijn, kinderen te krijgen en uiteindelijk te zorgen voor een gezin waardoor hun onafhankelijkheid in het nauw werd gezet. In de kunstwereld worden vrouwen nog steeds beoordeeld op hun kunstenaarschap zodra zij moeder zijn. Er bestaan bepaalde opvattingen over dat vrouwen het moederschap niet zouden kunnen combineren met hun kunstenaarsbestaan. Nu zijn er daarom ook vrouwen die ervoor hebben gekozen om geen moeder te zijn, omdat het hun carrière op een negatieve manier kan beïnvloeden, zoals Tracey Emin. Toch bestaan er vrouwen die het moederschap combineerden met een succesvol kunstenaarschap, zoals Alice Neel en Barbara Hepworth.
Zelfportret met zwarte hoed en bril, Thérèse Schwartze, 1917 (Rijksmuseum).
Een vrouwenquotum in de kunstmusea?
In het internationale museumlandschap ambiëren veel musea om vijftig procent vrouwelijke kunstenaars van hun collectie te tonen aan hun publiek. Hoewel het een uitdaging bleek, heeft het Tate Museum in Londen de helft van haar vaste collectie ingericht met vrouwelijke kunstenaars. Ook de Neue Nationalgalerie in Berlijn is met hun collectiepresentatie gestegen van negen naar vijfentwintig procent vrouwelijke makers. Dus hoe nu verder in Nederland? Uit mijn onderzoek blijkt dat er een groeiend bewustzijn onder conservatoren en curatoren bestaat om de zichtbaarheid van vrouwelijke kunstenaars in musea te vergroten. Daarnaast bestaat veel vraag naar hun werk op de kunstmarkt. Dit heeft geleid tot een toename in populariteit en prijzen van hun werken, hoewel deze nog ver achterblijven vergeleken met die van hun mannelijke collega’s. Dit komt mede door dominante opvattingen over rolpatronen in de samenleving en een te magere publiciteit van hun werk in de kunstwereld. Daarnaast zorgen beperkte aankoopbudgetten en lage subsidies voor musea ervoor dat aankopen moeilijk te realiseren zijn, waardoor er nog steeds een achterstand blijft in het diversifiëren van museumcollecties.
Een quotum van vijftig procent in het aankoopbeleid is voor veel musea niet haalbaar vanwege de beperkte historische productie van werken door vrouwelijke kunstenaars – vooral voor de aankoop van oude kunst. Dat slechts een beperkt aantal vrouwelijke makers bekend in de oren klinkt, betekent niet dat er zo weinig als kunstenaar actief waren in de zeventiende eeuw. Het is daarom van groot belang dat het zoeken naar hun werk, dat nu nog niet aan hen wordt toegeschreven, wordt gestimuleerd. Zoals het speuren naar vrouwelijke oude meesters binnen kunstenaarsfamilies. Maar de bal ligt niet alleen bij museumdirecteuren en conservatoren om hun eigen collecties onder de loep te nemen. Het gat in de literatuur van de kunstgeschiedenis biedt namelijk bij uitstek uitdagingen voor de nieuwe generatie kunsthistorici. Door een grotere betrokkenheid en met een frisse blik onderzoek te verrichten naar (onbekende) vrouwelijke makers zal nieuw licht geworpen worden op de westerse canon.
Een quotum kan bijdragen aan het verbreden van de horizon in musea; het vermindert onbewuste vooroordelen
Echter blijven onbewuste vooroordelen bestaan door geen quotum te hanteren. Op deze manier blijft het idee van de ‘mannelijke genie’ voortbestaan en blijft het bittere kwaliteit-argument de boventoon voeren. De ironie is dat dit argument zelf gebaseerd is op onbewuste vooroordelen: kwaliteit is eenmaal subjectief en individuele smaken en persoonlijke voorkeuren en interesses van dominante groepen worden weerspiegeld met het kwaliteitsargument. Hierdoor blijft de genderverdeling van collecties ongelijk. Daarom kan een quotum bijdragen aan het verbreden van de horizon in musea; het vermindert onbewuste vooroordelen. Op den duur zullen collecties diverser worden, zo wijst het rapport Dilemma Dialoog over streefcijfers, representatie & kansengelijkheid door WomenInc uit,
Samenwerken
Een alternatief is om bruiklenen in te zetten bij presentaties. Met het gemeenschappelijke doel om de zichtbaarheid van vrouwelijke makers te vergroten, zouden musea moeten samenwerken. Een museum met beperkte ruimte, maar wel een grote collectie, zou bijvoorbeeld kunnen kiezen om de kunstwerken in hun depots uit te lenen aan andere musea waar ze getoond kunnen worden op zaal. Want wat op zaal hangt en dus zichtbaar voor de toeschouwer is, bevat meestal niet meer dan tien procent van de totale collectie. Op deze manier worden de werken op een dynamische manier verspreid en circuleren ze onder verschillende kunstinstellingen.
Bloemschilderes Maria van Oosterwijck (1630-93), Wallerant Vaillant, 1671 (Rijksmuseum).
Weg met het mannelijke genie
Waar musea ook nog mee worstelen, is het vertellen van het verhaal en de manier waarop dat gedaan moet worden. Dit geldt ook voor vrouwen die afgebeeld zijn in kunstwerken gemaakt door mannen. In de kunstgeschiedenis werd het verhaal vanuit the white male gaze gepresenteerd: vrouwen zijn geobjectificeerd geweest en hun werk werd op een zoetsappige manier omschreven in de kunstgeschiedenisboeken. Ook als een vrouwelijk maker heen was gegaan, werd zij in de krantenkoppen alsnog bestempeld als ‘De vrouw van…’ in plaats van een onafhankelijk vakvrouw. Door ze op deze manier te contextualiseren wordt hun eigen kracht ontdaan en blijven vrouwen als subject en afhankelijk aanwezig in het discours.
Door vrouwen centraal te stellen in kunstbewegingen of -stromingen ontstaan nieuwe legendes
Nederlandse musea willen dat beeld nu rechtstellen. Ze zijn langzamerhand op weg een inclusievere canon te ontwikkelen. Het is dus belangrijk dat musea zich bewust zijn van de taal, communicatie en context waarin bepaalde verhalen zijn geschreven en om deze te heroverwegen. Een sociaalmaatschappelijke context is dan ook niet meer weg te denken. De beelden die we zien hebben een reden waarom ze zijn gemaakt, dit kan niet louter geanalyseerd worden met een formalistische bril binnen kaders van het subjectieve kwaliteitsidee. Het is ook essentieel om in gesprek te gaan met hedendaagse vrouwelijke makers over hun werk zodat musea dit op juiste wijze representeren. Hoewel de kwantiteit niet meer rechtgetrokken kan worden, kunnen musea wel de kwaliteit van de presentatie in een beter daglicht stellen. Door vrouwen centraal te stellen in kunstbewegingen of -stromingen ontstaan nieuwe legendes. Door minder bekende werken naast bekendere werken te plaatsen, worden andere geschiedenissen gevormd. Het is hierbij van belang om een zaal van ‘iconen’ of ‘meesterwerken’ te schrappen en na te denken over gedeelde thema’s. Op deze manier wordt onderlinge verbinding tussen verschillende kunstwerken bereikt. Uit de praktijk blijkt zelfs dat dit een meer divers publiek en een vernieuwde blik op het kunstkijken teweegbrengt. Ook kunnen bezoekers kennis opdoen van de werken die ze eerst niet kenden.
Het goede voorbeeld van representatie
Sommige Nederlandse musea zijn op een actieve manier bezig met de representatie van vrouwelijke makers, zoals het Stedelijk Museum Amsterdam. Dit wordt duidelijk met de collectiepresentatie, zoals in de opstelling van ‘1980 tot nu’ op de bovenste verdieping. Als je binnenloopt in een van de zalen, valt het werk Ushering in Banality van kunstenaar Jeff Koons je meteen op. De man wordt als het ultieme voorbeeld van ‘de kunstenaar als ondernemer’ beschouwd. Niet alleen doordat zijn werk zich op het randje van kunst, koopwaar en kitsch bevindt, maar ook omdat een algemene opvatting bestaat dat mannelijke makers zich goed weten te verkopen en het daardoor ver schoppen. Met een knipoog naar deze sociaal-maatschappelijke conventie, wordt dit idee omvergeworpen. De sculptuur van Koons wordt namelijk omringd door uitsluitend werken van vrouwen, zoals een schilderij van Marlene Dumas en het legendarische fotobeeld van de Guerrilla Girls. Het schilderij van Dumas heet Big Artists waar allerlei kleine baby’s met grote piemels op te zien zijn. De baby’s verwijzen naar de zogenaamde ‘grote kunstenaars’ die mannen zijn en zichzelf heerlijk vinden. Tegelijkertijd gaat het werk over hoe de ‘grote kunstenaars’ gezien worden door bepaalde mensen uit de kunstwereld; het maakt een statement over de manier hoe over kunst gedacht en gesproken wordt. De foto toont de Guerrilla Girls op de trappen voor de ingang van het Stedelijk in de jaren negentig toen ze actievoerden tegen een tentoonstelling van het museum waar één procent vrouwen te zien was en geen kunstenaars van kleur. De groep staat bekend om hun activistische kunstmanifestaties waarbij ze seksisme en racisme aan de kaak stellen in de kunstwereld. Door de werken gezamenlijk te tonen, wordt kritisch gereflecteerd op de onderliggende machtsstructuren van het museum. Met deze presentatievorm wordt in de ruimte een ironische dialoog gegenereerd tussen de werken en het laat mensen nadenken over hoe seksistisch de huidige kunstwereld nog steeds is. Deze gedurfde manier van presenteren zorgt niet alleen voor herkenning, maar maakt ook uiteenlopende perspectieven mogelijk. Door deze koers te varen, worden traditionele kaders opengebroken.
Lena (zittend naakt), Suze Robertson, 1903-1907 (Dordrechts Museum).
Museumproject De Andere Helft
Behalve de presentatie van vrouwelijke kunstenaars in musea is het project genaamd De Andere Helft in gang gezet. Het is een samenwerkend onderzoekstraject naar het aandeel vrouwen in de Nederlandse kunstwereld in de periode zeventienhonderdtachtig tot negentienhonderdtachtig, met verschillende Nederlandse musea, de Universiteit van Amsterdam en het RKD (Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis). De deelnemende musea zijn het Stedelijk Museum Amsterdam, Rijksmuseum en het Museum Boijmans Van Beuningen. Het project beoogt een ‘beter begrip in het vormen, beheren, presenteren van de rol van vrouwen en van objecten uit de openbare Collectie Nederland’ en hoopt op een samenwerking met meerdere Nederlandse musea en universiteiten. Daarnaast kennen fondsen zoals het Theodora Niemeijer Fonds financiële steun toe aan culturele instellingen om aankopen van werken van vrouwelijke kunstenaars te realiseren.
Het is belangrijk om door de ogen van vrouwen te kijken om een completer en gelijkwaardiger beeld van de kunstgeschiedenis te krijgen
Door presentaties als die van het Stedelijk Museum Amsterdam en projecten als De Andere Helft, wordt bijgedragen aan een hogere vertegenwoordiging van vrouwen in het Nederlandse kunstveld. Het is belangrijk om door de ogen van vrouwen te kijken om een completer en gelijkwaardiger beeld van de kunstgeschiedenis te krijgen. Tenslotte bestaat minstens de helft van de wereldbevolking uit vrouwen. Zowel de nieuwe generatie kunsthistorici als bezoekers gaan meer belangstelling tonen en de werken op een andere manier in context bekijken en begrijpen. Dit draagt bij aan positieve beeldvorming. Het proces van het groeiend bewustzijn blijft in gang. Hopelijk wordt het in de toekomst onder museumpersoneel ook vanzelfsprekend om altijd vrouwen te betrekken in collectiepresentaties en tentoonstellingen. Het perspectief van vrouwelijke makers middels verhalen en kunstwerken draagt bij aan meerstemmigheid en het verminderen van de dominante, overheersende, autoritaire witte mannelijke stem . Virginia Woolf schreef ooit: ‘For most of history, Anonymous was a Woman.’ Laten we Anoniem niet vergeten door haar stem ook te documenteren.