‘Is het nog ver?’
‘Dat ligt eraan of de tijgers ons voor blijven.’
‘Zijn ze snel?’
‘Ja.’
‘Te snel?’
‘Niet voor ons.’
het begin
‘Zo ziet de vacht van een tijger er toch niet uit.’ Ellis hangt over de rugleuning van de bank en houdt een snee tijgerbrood voor het gezicht van haar broer.
‘Het is meer een luipaard,’ gaat ze verder, ‘of een giraf.’ Jefta pakt het brood uit haar hand. Met zijn duim en wijsvinger knijpt hij erin. Het brood veert niet terug. Er blijft een rond kuiltje achter na elke samendrukking van Jefta’s vingers. Hij volgt de rand van de korst en maakt een kuiltjeskader, alleen het midden van de snee behoudt zijn sponsachtige structuur.
‘Wie zegt dat er geen tijgers met een giraffenvacht zijn?’
‘Ik heb ze nog nooit gezien,’ antwoordt Ellis.
‘En dus bestaan ze niet?’ vraagt haar broer.
Ellis haalt haar schouders op. ‘Heb jij ze ooit gezien dan?’
Jefta schudt zijn hoofd. Hij geeft de snee brood terug aan Ellis. ‘Ze komen hier niet voor,’ zegt hij.
Ellis klimt over de rugleuning van de bank en gaat naast haar broer zitten. ‘Weet jij waar ze wel voorkomen?’ Ze maakt haar eigen vingerkuilen in het brood. Een goede spoorzoeker zou kunnen zien dat de andere afdrukken net iets groter zijn.
‘Niet precies,’ antwoordt haar broer.
‘Ongeveer?’ vraagt ze.
Jefta knikt.
‘We kunnen ze gaan zoeken,’ zegt hij. ‘Ik kan goed nadenken achter het stuur, al rijdend weet ik ze wel te vinden.’
Ellis kijkt naar de donkere vlekken op de bovenkant van het brood. Ze laat haar vinger langs de scheurtjes glijden.
‘Oké,’ zegt ze. ‘Ik wil die giraffentijgers vinden.’
de eerste dag
‘Is dit hem?’ Ellis stapt de garage van haar broers rugbyvriend binnen en kijkt door de achterruit van de bordeauxrode stationwagon. De stoelen van de achterbank zijn eruit gehaald. Ze zag niet eerder zo’n lege auto.
‘Een andere heb ik niet,’ grapt Louique. Hij en Jefta lopen achter Ellis aan. Ellis kende Louique tot nu toe alleen maar vanuit de verte, wanneer hij voor hun huis stond op zijn Tomos-brommer en Jefta op kwam pikken voor de training. ‘Het is een oudje van mijn ouders.’ Louique klopt de Mercedes liefkozend op het dak. ‘’81’
Ellis telt terug in de tijd. Ze was min-achtentwintig toen de auto gemaakt werd. In het vuil op de ruit schrijft ze haar naam.
‘Rijdt ie een beetje?’ vraagt haar broer.
‘Het schakelen gaat wat moeilijk, maar verder probleemloos,’ antwoordt Louique. Hij opent de motorkap. De jongens buigen zich over het binnenwerk. Ellis opent het bestuurdersportier en kruipt achter het stuur. Ze kan niet bij de pedalen. De neuzen van haar schoenen komen tot halverwege de vloermat. Ze drukt haar rechtervoet in de mat en geeft gas of remt, dat weet ze niet.
‘En, goedgekeurd?’ Louique steekt zijn hoofd om de motorkap.
Ellis knikt. Louique wijst naar het stuur en gebaart haar erop te drukken. Omdat ze niet weet waar de claxon zit, drukt ze met twee handen op het middenstuk. In de garage klapt het geluid tegen de muren en het plafond.
‘Verdomme!’ Jefta kijkt boos van de een naar de ander en schudt zijn hoofd. Louique en Ellis lachen.
‘Heb je die matras nog?’ vraagt Jefta en negeert de grijns op Louiques gezicht.
‘O ja, de matras.’ Louique gooit de motorkap dicht. De Mercedes schudt onder het neervallende gewicht. Heel even denkt Ellis dat de auto vanzelf is gaan rijden en tegen de muur zal botsen. Ze trekt haar handen van het stuur.
‘Het is een matrastopper, maar dik zat om op te slapen.’ Louique haalt de spanbanden van een opgerold matras en spreidt het ding in de achterbak uit. ‘Past precies. En hier bij het hoofdeind zetten mijn ouders meestal hun tassen,’ vertelt hij verder en wijst naar de strook ruimte aan het hoofdeinde van de matras.
‘Sliepen jouw ouders ook in de auto?’ vraagt Ellis. Ze weet niet hoe Louiques ouders eruitzien. In plaats daarvan probeert ze zich haar eigen ouders slapend in de auto voor te stellen. Het lukt haar niet om hun lichamen dichtbij elkaar te zien.
‘Ze deden niet anders. Nu nog steeds, maar wel in een camper de laatste jaren. Mijn ma heeft het in d’r rug,’ antwoordt Louique.
‘Waar gingen ze heen?’ vraagt Ellis.
Louique haalt zijn schouders op.
‘Geen idee waar ze allemaal zijn geweest. Vaak aan zee volgens mij.’
‘Kunnen wij ook naar zee, Jefta?’
Haar broer zegt van niet en loopt naar buiten om de tassen op de oprit te pakken. Ellis stapt uit de auto. Op de ruit van de bestuurder zit onderin net genoeg stof om in te tekenen. Ze tekent de kop van een tijger. In plaats van strepen geeft ze hem een vacht met vlekken.
Ellis drukt de pin van het autoslot omlaag. Hij verdwijnt in het raamvenster, duikt onder als de mollen in het spel die je met een hamer moet raken voor ze weer in hun hol verdwijnen. De auto bij de pomp naast die van hen is onbemand. Aan de hoofdsteunen zijn kledinghangers bevestigd. Er hangt een blazer aan de hanger van de bestuurdersstoel. Als je niet goed kijkt, zou het een zwevende romp kunnen zijn. Ellis kijkt net zo lang tot de hoofdsteun het hoofd van de romp is. In hun auto had haar moeder hoezen om de hoofdsteunen gedaan. Er zaten slijtageplekken in de steunen van de vorige eigenaren. De hoezen hadden een pied-de-poule motief. Ze ruziede met Jefta of het zwart met wit was of wit met zwart. In het patroon zag ze rennende mannetjes die elkaars hand vasthielden.
In het plasticfolie zit een geurboompje dat mensen aan hun achteruitkijkspiegel hangen. Bayside Breeze staat er op de voet van het boompje. Ellis kijkt naar haar broer. Die grijnst en start de auto.
‘Hier, heb je je zee,’ zegt Jefta zodra hij weer in de auto zit. Hij gooit een pakje in Ellis’ schoot. In het plasticfolie zit een geurboompje dat mensen aan hun achteruitkijkspiegel hangen. Bayside Breeze staat er op de voet van het boompje. Ellis kijkt naar haar broer. Die grijnst en start de auto.
‘Het is wel een erg zoete zee,’ concludeert Ellis zodra de verpakking open is. Ze houdt het boompje bij Jefta’s neus.
‘Ja, inderdaad. Een veel te mooie zee,’ zegt hij.
In plaats van de luchtverfrisser aan de binnenspiegel te hangen, hangt Ellis hem aan Jefta’s oor. De top van de boom tikt zijn oorlel aan. Het zeilbootje dat erop is afgebeeld, heeft bolle zeilen en koerst richting zijn kin. Als het bootje van de hanger zou kunnen varen, zou bij laagwater de kiel gekieteld worden door Jefta’s stoppelbaard.
‘Waarom wil je eigenlijk niet naar zee?’ Ze hangt het boompje aan haar eigen oor. De binnenkant van haar neus kriebelt door de sterke geur die eraf komt. In de walm kan ze vaag de wind die aan zee waait ruiken, een beetje viskraam, wier en gras.
‘Ik wil best naar zee, maar daar zijn de tijgers niet,’ antwoordt Jefta. Ellis haalt haar schouders op.
‘We kunnen een omweg maken.’
‘Nee, dat kunnen we niet,’ bijt Jefta haar toe.
Ellis haalt de geurhanger van haar oor. Ze legt haar duim op het zeilbootje. Het verdwijnt niet volledig. De achtersteven steekt uit. Ze schuift het geurboompje achter het wegennetboek in het deurvak.
‘Denk je dat papa en mama geloven dat we aan het kamperen zijn met Louique?’ vraagt Ellis.
‘Ja joh, Louique is zelf ook echt weg met zijn ouders, dus papa en mama kunnen hem niet per ongeluk tegenkomen in het centrum. En Louique weet ervan, hè,’ zegt Jefta.
Ellis opent het dashboardkastje. Er liggen wat verkreukelde bonnetjes, een lege verpakking Anta Flu keelpastilles, tandenstokers en een parkeerschijf.
‘Zal hij ons niet verraden?’ Ellis pakt de parkeerschijf en draait aan het wieltje.
‘Nee, absoluut niet,’ antwoordt haar broer. ‘Hij weet van mijn plan.’
‘Hoe lang blijft hij weg?’ vraagt ze.
‘Acht dagen.’
Ellis zet de parkeerschijf op half twaalf, het tijdstip dat ze Louiques oprit afreden.
‘Denk je dat we in acht dagen de giraffentijgers kunnen vinden?’
‘We moeten wel,’ antwoordt Jefta.
Dit fragment komt uit Francis Nagy’s afstudeerwerk Morgen ruikt naar tijgers, een novelle over de kracht van verbeelding en het verliezen daarvan. In de podcastserie De Tussenruimte Tapes vertelt Francis hoe haar novelle tot stand kwam, over haar werkproces en over tijgerbrood. De aflevering is hier te luisteren op Spotify. Ben je nieuwsgierig geworden en wil je Morgen ruikt naar tijgers helemaal lezen? De novelle (€12,50 excl. verzendkosten) is te bestellen via mail.
Francis Nagy (1995) schrijft verhalen wanneer het haar uitkomt. Ze is dol op details en observeert de wereld het liefst zonder er zelf aan deel te nemen. Van wat ze ziet, hoort en ruikt maakt ze verhalen, foto’s en verzamelingen. Eerder werk van haar verscheen op de website abcyourself en in 2019 won ze Write Now! met haar verhaal vruchtval.
Laila Nagy (1993) studeerde in 2017 cum laude af in Industrieel Product Ontwerpen aan de HAN. Momenteel werkt ze als packaging designer bij Philips. Haar illustraties zijn niet één thema of stijl. Ze tekent van alles en nog wat, zolang ze er zelf maar enthousiast van wordt.